23 Zola, of over taal in gebruik en in filosofie

Zola (deel 1), of: over taal in gebruik

Taal is verschrikkelijk, woorden nivelleren alles (Enquist, Sloop, 2021, 137)

Waarschijnlijk kunnen weten en niet-weten naast elkaar bestaan zonder elkaar ook maar enigszins in de weg te zitten (Zeh, Onder buren, 2021, 247)

Een vreemde relatie hebben we met de woorden. Wanneer we klein zijn leren we er een stel, in de loop van ons bestaan verzamelen we er via onderwijs, conversatie en de omgang  met boeken nog een stuk of wat bij, en ondertussen zijn er verhoudingsgewijs maar weinig waarvan betekenis, strekking en lading helemaal geen geheimen voor ons zouden blijken te hebben als we onszelf er op een dag serieus op ondervroegen. (Saramago, De man in duplo, 2004, 80)

Samenvatting

In filosofie beoefening kun je net als in het leven zelf niet om taal heen. Taal zoals we die dagelijks gebruiken, maar ook taal in gebruik door filosofen en taal als onderwerp van filosofische beschouwing.

Zola (deel 1), het eerste stuk, gaat na de Inleiding en enkele facetten van taal in op (1) woorden op hun plaats hebben en (2) literatuur. Dat is een eerste rondgang door het labyrint van taal als gewone taalgebruiker. Waar je al dan niet iets in herkent uit je eigen ervaringen als taalgebruiker.

In het tweede stuk, Zola (deel 2) worden na (1) een filosofie inleiding aan de hand van (2) Wittgenstein respectievelijk (3) van Adorno twee taalopvattingen in filosofie beoefening beschreven. Overeenkomsten en verschillen komen aan bod. De opbrengst (4) van de vergelijking van Wittgenstein met Adorno relativeert opvattingen zowel over filosofie als over taal en het deterministische accent (noodzaak en toeval, natuur en zin) in de Startnotitie voor het geval ik nog een keer terugkom. pdf van deel 2

Beide stukken samen delen één doel: de werelden waar ik ben ingestapt en heb ervaren, de aangeleerde semantieken en de in semantieken ontwikkelde voorkeuren van filosofie beoefening, transparanter te maken.

Aanvullend op de behandelde opvattingen ontdekte ik recent dat Paulhan een 'typisch Franse' en zeer kenmerkende benadering van taal biedt. Hij was institutioneel in het naoorlogse Frankrijk de letterkundige 'paus' als directeur van de NRF. De behandeling van Paulhan kondig ik vast aan (in h. 25 Rue du Cheval Blanc 13). 

Korte doorloop Zola (deel 1)  pdf

Inleiding p. 1-7 (zie verder onderaan voor de hele Inleiding)

Een lange inleiding.

Die begint bij de bakker in zijn alledaagse taalwereld, gaat via de eigen al meer dan 20 jaar actieve filosofie leesclub en 'de symbolische orde' (Cassirer) naar mogelijke filosofische taal ordeningen. De sub paragraaf Over in filosofische taal stappen gaat over wat er met degene gebeurt die in een filosofische taal stapt. Typisch filosofische vragen over taal brengen je al behoorlijk in de problemen. In de tweede sub paragraaf Over taal en taal leslokalen komen een aantal kenmerken van taal, van cognitieve universa en van schriftsystemen aan bod.

1. De woorden op de juiste plaats p.7-10

Waarom taal?

Een simpel criterium voor communicatie die lukt is de woorden op de juiste plaats hebben staan. Is de toegenomen invloed van allerlei taal-experts daarin altijd goed? In de filosofie leggen velen zich op taal toe. Aan de orde komen de praktisch filosofen en hun houding en scholing in taal die zuiver genoeg is om over problemen van waarde voor het leven te kunnen spreken. En de grammaticaal analisten die vanuit een andere invalshoek met zuivere concepten in de filosofie willen werken. Een derde mogelijkheid in het met taal omgaan in filosofie beoefening is het dubbel-dubbel schema (horizontale en verticale communicatie; articulatie en explicitering). Dat heb ik zelf in elkaar geknutseld, mede op basis van Bertrams benadering van taal, filosofie en kunst.

(fragment) 

Het idee dat taal uit symbolen met meerdere lagen bestaat biedt wellicht een soort weegschaal voor het beoordelen van verschillende soorten filosofie beoefening. Eigenlijk 'dubbel-dubbel' qua lagen. In de horizontale dimensie is taal medium tussen mensen voor boodschappen, mededelingen, oordelen, afstemming van praktische activiteiten. Met twee kenmerken: als articulatie (zwart of wit) én als explicitering van een betekenis (‘waarom is dat wit?’). En in de verticale dimensie van zowel de omgangstaal, onze dagelijkse taalspelen, als de zich van verkeerde of vervreemde taalregels of symbolen bevrijdende, verzoenende, meerdere praktijken en niveaus of sferen omvattende (mimetische) taal. Die in cultureel opzicht ook het mythische ontsluit, zoals Cassirer in zijn Philosophie der Symbolischen Formen al in 1922 onderzocht (Eilenberger, 2018, 151 e.v.). In die verticale dimensie toont taal zowel onze liefdevolle als onze vernietigende omgang met de natuur, de gevolgen van de wel of niet redelijk evenwichtige ruil- en gebruikswaarde van dingen, tot en met ‘het hogere’ van het cultuurobject dat zich voor ons in taal uitdrukt. Met als uitdrukkingsmogelijkheid de taal van kunsten (mimesis) – van literatuur tot en met muziek, van dans tot en met schilderkunst (zie Deines, 2016).

Dubbel-dubbel horizontaal: medium tussen mensen; articulatie én explicatie  

Dubbel-dubbel verticaal: omgangstaal en mimetische taal; meerdere praktijken omvattend (zelf-, ander- en wereldbeeld) tot en met het ‘hogere’.

2. Daarom heeft dat met Zola te maken, daarom heeft dit stuk over taal die titel p. 10-12

Nemen we een voorbeeld aan literatuur.

De Rougon-Macquart cyclus van Zola en veel andere literatuur is effectief in het taalgebied waarin wij ronddwalen, door een oppervlakte laag van gebeurtenissen en een diepte laag van metaforen die samen een eenheid vormen. Literatuur legt zo een relatie met de symbolische orde van mythes die in het lezen ervaren kunnen worden en een bron van algemene kennis worden. Je kunt dat ook in muziek ervaren, heb ik gemerkt. Of die mythische dimensie nou door een schrijver, componist of jou zelf (achteraf) wordt verzonnen doet er niet toe. Wel dat je deze algemene kennis die je uit de ervaring haalt, niet beheerst.

Inleiding

Wie een brood koopt verwacht niet dat de bakker woorden als ‘substantie’ gebruikt om het verschil tussen een desembrood en een ‘Heimat’-brood uit te leggen. Daar heeft de bakker andere woorden voor in gesprekken met klanten. In een wat filosofisch opgezette roman kan zo’n term als substantie wel voorkomen. Met rake zinnen en goed gevonden metaforen heeft literatuur invloed in het gebied tussen de dagelijks gebruikte taal en in de filosofie bruikbare begrippen. Denk maar eens aan wat in alle drie die jargons van de bakker, de literatuur en de filosofie met een woord als energie mogelijk en onmogelijk is. Nu komt er een journaliste bij. Die schrijft in haar professionele taal een stuk over een ‘filosofische’ roman met een bakker als hoofdpersoon. In die roman maakt die bakker zich niet alleen druk om de zakelijke verbinding met zijn klanten en leveranciers. Hij wil door zijn manier van werken en liefde voor het vak van bakker-zijn ook tussen mensen andere relaties bevorderen. Vanaf grondstof tot consument is hij de scharnier. De romanschrijver slaagt erin dat verhaal met filosofische diepgang in romantaal uit te drukken. Dan heeft de journaliste liefst vier verschillende ‘discorsi’ om uit te putten.

Gelukkig leerde zij op de opleiding Journalistiek het verschil tussen het schrijven van een stuk voor een klassiek medium als de krant (Trouw) en voor een nieuw digitaal medium (content voor de Correspondent). Ervaring leerde dat haar stukken het best leesbaar zijn als ze opschrijft wat ze snapt in plaats van wat ze meent te (moeten) snappen. Met als bijvangst dat lezers van dat journalistieke stuk over die roman met die bakker hun taalvermogen uit kunnen breiden. Ze worden daardoor mondiger in het gesprek met anderen over onderwerpen (zoals brood of voedsel dat gezond is) die er voor hun toe doen. Tot die onderwerpen die hun aangaan kan ook een nieuw sociaal contract behoren. In gesprekken daarover kunnen ze de dagelijkse voelbare ‘void’, de ontstane leegte tussen op een slechte manier vervreemde [1] individuen, vullen. Die sociale leegte is ook in tijd en gebrek aan taal voelbaar. Zoals een vriendin zegt over de ervaring van tijd in de pandemie jaren:

‘When we try to talk about the missing two years, we all get stuck for language. I found time to have a sticky toffee (I think you have that type of candy) quality during the pandemic—at one moment it could feel like an eternity and at another, that it galloped by’.

Termen als substantie in de filosofie zorgen trouwens daar ook voor problemen. Een filosoof moet er op een dynamische manier mee kunnen werken. De invloed kunnen snappen van de tijd op het gebruik of in onbruik raken van begrippen [2]. Vanuit de eigen ervaring als taalgebruiker en als aanvulling op de Startnotitie zoek ik in dit hoofdstuk opheldering over taalopvattingen. In het essay Dubbelleven over angst en liefde en vooral over de taalfunctie van ‘vertalen’ van het non-discursieve en de noodzakelijke schijnproductie is al veel over taal gezegd. In de Startnotitie voor het geval ik nog een keer terug kom is het wijsgerig uitgangspunt ter sprake gebracht (‘Existenz Erhellung’, Jaspers). In de Startnotitie is het volgende over taal gezegd:

Tussen en om de actoren en factoren in dat ondoorzichtige web heen ligt ‘tekst’. Er is een moment waarop elk kind verstaat dat de wereld leesbaar is (‘We are the World’). De tekst in elke wereld, op straat, in reclame, op verpakkingen, in boeken, bladen, muziek, suggereert dat er iets van te begrijpen is. Goed beschouwd is alle tekst de neerslag en de opslag van eerdere activiteit en taalgebruik, van institutioneel versterkte denk- en  taalpatronen en van ideeën (zie kader: wat valt op aan het dragende idee daarin?). ‘We’re in the middle of something that we really don’t understand’. Juist door die om de actoren en factoren heen liggende tekst en het taalgebruik in werelden betekent ‘instappen’ en werelden ‘eigen’ maken: door experimenteren te weten komen hoe woorden en onderscheidingen ‘werken’ als je ze overneemt en gebruikt [3].

Dat begint al met ‘ik’ en ‘wij’. Elke wereld bepaalt hoe iemand ‘ik’ zegt, een naam [4] krijgt en zich onderscheidt van ‘ander’ en ‘zij’ van ‘wij’. In iedere wereld krijg je, net als uit een boek, de ‘monumentale zinnen’ en de clichés mee over ‘ik’ en ‘ander’, over ‘wij’ en ‘zij’. De geschiedenis en de liedjes, (‘Zo moeten mensen zijn’, Jeroen van Merwijk), de iconische beelden (Reinier Paping) en wat niet al meer. Maar ook de ingebouwde weegschalen en normen, de afschrikwekkende en verleidelijke betekenissen. De gebruiksmogelijkheden van woorden. Ze kleuren ervaringen, ze trekken de scheidslijn tussen feit en fictie, tussen realiteit en magie, tussen verklaring en mythe. De woorden van sommige werelden worden eigen en aan andere begin je niet. Werelden bieden je een schering voor jouw inslag. De een verwerkt op de automatische piloot woorden en treedt daarmee speels voor het voetlicht: de wereld is een podium. De ander ervaart in alle woorden ambiguïteit, twijfelt en is een figuur op de rand van licht en donker. Ga je door totdat een wereld aan je voeten ligt of blijf je in de coulissen staan? Misschien wil je zelf iemand zijn met de macht, de capaciteiten en de positie om het spel en de spelregels (feiten, perspectieven, basisideeën) in een wereld te veranderen.

Over in filosofische taal stappen

Er zitten drie mannen aan tafel. Samen beoefenen ze filosofie. Ze lezen en bespreken teksten die er in hun ogen toe doen. Ze leren hoe deze of een andere filosoof woorden gebruikt om uitspraken te doen over een verschijnsel. Bijvoorbeeld over Intieme vreemden (Verhaeghe), over het lichaam, over betekenis en zin (meaning en Meaning), over categorieën of over vorm en materie. Een van oorsprong Duitse filosoof die door emigratie in het Engels gaat schrijven kan menen dat van de ene naar de andere taal vertaalde woorden soms uitdrukkingskracht verliezen. Dat kan galant opgelost worden (zie kader). ‘According to Kant space is the form of our “outer experience” time the form of our “inner experience”. Zegt dezelfde Kant specialist (o.c., 49), dus dat neem je aan. Maar ‘outer’ en ‘inner’ (äusserlich, gekoppeld aan Raum, innerlich aan Zeit en beide aan Erfahrung) vormen bij elkaar geen schuldloos of niet voor kritiek vatbaar taalregister in de filosofie. Er spreekt een bepaalde geest van filosofie beoefening uit. Die kan voor de een ‘gefundenes Fressen’ zijn en voor de ander tot de grootste onzin in de filosofie leiden. Je moet het maar weten of er door iemand op geattendeerd worden.

De tekst in het kader laat zien dat bij elke filosofische benadering onderscheidingen nodig zijn voor het kunnen doen van uitspraken over het onderwerp symbolic space. Bij andere onderwerpen of verschijnselen, bijvoorbeeld muziek (Nietzsche, Adorno, Gescinska), mythe (Cassirer, Lévi Strauss), techniek en meer specifiek digitale orde (Floridi, Schnitzler), natuur (Plessner, Lemaire) of wat dan ook, tref je weer andere taalordes, centrale begrippen en onderscheidingen aan.

In de loop der eeuwen zijn er taal-ordeningen rond onderwerpen ontstaan en onderscheidingen in de filosofische taal in omloop gebracht. Uit de dagelijks gebruikte of een andere taal gehaald en, misschien met een goede vondst qua uitdrukking, naar de filosofische taal overgezet. Wie liefde interessant vindt leze een dialoog als Symposium van Plato als je voorbeeld.

De in die taalordeningen, met inbegrip van auteurs, teksten, uitspraken, begrippen en onderscheidingen opgeleide filosofen geven die door aan hun leerlingen. Zoals Plato ook al deed. Je krijgt als leerling van geen enkele taalordening de woorden, begrippen en uitspraken allemaal in een keer. Een boek als dat van Cassirer, gecentreerd rond het mensbeeld animal symbolicum wordt wel of niet bij cultuurfilosofie behandeld als dat vak in jouw filosofie specialisatie zit. Bij wetenschapsfilosofie zal voorrang aan andere boeken gegeven worden. En dan ben je er ook nog zelf met je voorkeuren: je hebt aanleg om de paradox van Russell en andere logische problemen en oplossingen waar mensen als Frege en Wittgenstein mee bezig waren, te leren in het vak logica. En wiskunde gaat je ook goed af, dus dan Descartes ook maar.

In bepaalde perioden heel vanzelfsprekende filosofische taalordeningen en begrippen kunnen later in onbruik raken. En dan even zo goed weer terug komen. Het begrip hylemorfe (vorm/materie) van Aristoteles bijvoorbeeld heeft fasen gekend van populariteit en vanzelfsprekendheid tot en met een bewijs van logische onkunde. Door wendingen in de natuurwetenschappelijke kennis en in de wijze van wetenschappelijk onderzoek. Juist nu komt dankzij bekwame deskundigen in de filosofie van Aristoteles dat begrip weer terug. Door sterk van aard en karakter gewijzigde natuurwetenschap, zoals de systeembiologie, vindt het ook daar weer toepassing.

Degene die ‘de’ filosofische taal gebruikt, gebruikt dus eigenlijk altijd regionale of historisch specifieke deel-talen (discursieve formaties, taalordeningen) waarin bepaalde woorden (onderscheidingen, begrippen, uitspraken) in bepaalde arrangementen de focus leveren voor vraagstellingen die voor dat type filosofisch onderzoek over dat verschijnsel van belang zijn. Want zonder die vragen, onderscheidingen, begrippen vind je geen antwoorden die je in taal kunt uitdrukken.

Elke filosofie beoefenaar is in een bepaald aantal van die deel-talen opgeleid, heeft daar ervaring mee opgedaan, erover doorgelezen. Daarom blijven die drie mannen ook studeren.

Ze doen daarbij hun best elkaar te verstaan. Want communiceren – zelfs over dagelijkse dingen – op zo’n manier dat je elkaar verstaat is verre van gemakkelijk. Weten we allemaal. ‘Je luistert niet naar wat ik zeg’, ‘maar ik zeg helemaal niet dat ik deze muziek die we nu horen mooi vind, ik zei dat ik de muziek heb gevonden die we vanmorgen zo mooi vonden’. Wie filosofische onderwerpen op de best mogelijke manier met elkaar tracht te bespreken loopt onherroepelijk ook op tegen dit soort verstoringen.

Aan het begin van dit stuk over taal-opvattingen in filosofie beoefening wil ik met de voorbeelden aangeven dat de filosofische taal, net als die van de psycholoog of van de enterprise architect, van de journalist of de bakker de wereld al op een bepaalde manier laat verschijnen. En dat die semantieken via eigen regels over hoe en welke woorden je gebruikt, via individuatie en socialisatie, individuele gebruikers ‘materieel’ dwingt om dat op bepaalde manieren te doen. En juist niet op andere manieren. Omdat het dan onzin wordt, volgens die taalorde. Hoewel een enterprise architect met belangstelling voor filosofie heel bekwaam kan zijn in het schakelen tussen de taal voor zijn werk en de taal waarin het zelf filosofisch gereflecteerd wordt. Of de romanschrijver met en zonder filosofie een ervaring kan omzetten in een nieuwe metafoor. Ze ziet mannen op de dansvloer extra veel ruimte innemen om plaats te reserveren voor een vriend die nog moet komen. Is dat niet precies ons probleem? zegt ze. Alleen bezig zijn met zoveel mogelijk plaats in te nemen voor ‘de onzen’ en de rest zoekt het maar uit. Daar kan je een nieuwe sociale roman op bouwen.

Toch lijkt het me van belang dat het op de eerste plaats niet de taal en het taalgebruik is waar mensen (of filosofen) mee beginnen, maar het feit dat ze levende mensen zijn. Daarom: leven gaat vooraf aan taal. Dat is vertrekpunt van dit stuk, niet taal op zich. Zonder levende wezens geen taal. Mensen zijn omgeven door taal. In de werelden die ze met elkaar vormen en delen hebben ze taal nodig bij allerlei praktische activiteiten. Zoals romans schrijven, brood bakken, ruimtetelescopen bouwen en de ruimte insturen, intensieve in biologische landbouw omzetten, sociale systeemtheorie ontwikkelen, de volgende technologische innovatie bedenken. En filosofie beoefenen.

De zinnen in deze alinea roepen vragen op en het zijn ook kenmerkende vragen voor een filosofisch taalgebruik. Ten eerste: ìs er wel een verschil is tussen taal en wereld of is taal een hek dat zich voor mensen kan openen en sluiten in hun leven onder bepaalde materiële en culturele condities?

Kunnen ze door taal werelden ontstijgen, zich tussen talen bewegen (migreren) of worden ze erdoor in werelden opgesloten? Ten tweede roepen die zinnen de vraag op of taalgebruik beperkt is tot ‘tussen mensen’. Hoe zit het dan met taalgebruik tussen mensen en andere levende wezens (Het vogelhuis, Meijer, 2016; Vos en ik, Raven, 2021), tussen mensen en levenloze dingen (de steen van Sisyphus, de steen van Heidegger), tussen mensen en systemen (het invullen en indienen van je aangifte inkomstenbelasting) en tussen systemen onderling (jouw toeslag aanvraag wordt in een aantal andere systemen ‘onderzocht’)? Op de tweede vraag is het antwoord simpel: dat zijn complexere vormen van taalgebruik ‘tussen mensen’.

Alle vormen van taalgebruik laten overigens wel zien hoe (im)materieel, sociaal en met normen geladen taalgebruik is. Denk maar eens aan een woord als ‘waarachtig’. Wat taal dan is, is ook nog een vraag trouwens.

Over talen en taal leslokalen

De taal waar het over gaat is niet gelijk aan de talen die er zijn. Toch zijn daar een paar interessante feiten over. In de TED talk ‘How language shapes the way we think’[5], legt Lera Boroditsky  uit dat er 7000 talen zijn met geweldige onderlinge verschillen. Een Aboriginal stam heeft geen talig onderscheid tussen links en rechts, maar gebruikt voor alles de vier kardinale richtingen noord, zuid, oost en west. Er zijn talen zonder getal woorden, daarin kun je niet tellen en heb je dus moeite om hoeveelheden te bepalen. Sommige talen hebben veel woorden voor kleuren en andere talen juist weinig. Taal houdt de herinneringen vast: geëmigreerde mensen die hun moederstaal vergeten, vergeten ook veel van wat ze hebben meegemaakt toen ze nog daar woonden.

Dus ja, op een enorm aantal gevarieerde manieren geven talen vorm aan de manier van denken. 7000 talen zijn 7000 verschillende cognitieve universa waar de menselijke geest gebruik van maakt. In het dagelijks gebruik kunnen die veranderd worden, als dat nodig is. Er verdwijnt ongeveer 1 taal per week, dus over een eeuw hebben we nog maar de helft van de talen. Het meeste taalonderzoek wordt gedaan onder Engels sprekenden, slechts een fractie van alle talen, dus vormen die resultaten een bias in onze kennis van taal, brein en geest.

Koninkrijk der karakters van historicus Jing Tsu (Yale) reconstrueert de geschiedenis van het Chinese karakterschrift. 80.000 karakters, waarvan je er 3.000 tot 4.000 nodig hebt om je als goede geletterde te kunnen beschouwen. Vergelijk dat met de 26 letters van het Latijnse alfabet. Plaats beide tegen de achtergrond van de in de loop der tijd ontwikkelde informatievormen zoals telegram en machines zoals typemachines. Dan is, los van de politieke motieven die er in Mao’s China waren, de lange tijd voortdurende achterstand in technologische ontwikkeling van China te begrijpen. Maar: de predictive texting technologie (een woord beginnen te typen dat automatisch wordt aangevuld) op iedere smartphone is gebaseerd op een idee voor het ordenen van Chinese karakters dat al eind negentiende eeuw ontwikkeld is. In een interview in NRC (Julie Blussé, 7 en 8 mei 2022) zegt Tsu bovendien iets interessants over de dynamiek in taal: ‘De taalrevolutie is nog lang niet voltooid. Neem emoji – die zijn Japans natuurlijk, maar ze wijzen ook op een wereldwijde terugkeer naar een schrift dat ideografische, ofwel beeldende elementen bevat. We denken weer in beelden over hoe we emoties en reacties in plaatjes kunnen vatten. Precies de elementen waaruit ook het Chinese schrift bestaat’. Welk voordeel bieden dan de 80.000 karakters bij de huidige technologie in vergelijking tot de 26 letters? Hoeveel voorsprong? En hoe zit dat in andere schrift systemen?  Jeanne Kurvers/universiteit Tilburg  

Je vraagt je af hoeveel karakters de Chinezen per minuut uitspreken. Vergeleken met het aantal letters bij ons. Of geldt voor hen hetzelfde als voor ons als Latijnse alfabet taalgebruikers voor het uitspreken van woorden? Wij zijn in staat maximaal 300 woorden per minuut hardop uit te spreken. Het gemiddelde is 140. Maar je kunt wel 800 tot 1.400 woorden per minuut denken. Drie vrienden zitten aan tafel te praten over een theaterstuk dat een van hen aan het maken is. In een van de hoofden klinkt tijdens het gesprek een liedje mee (‘Twee mannen zo stil, hand in hand, op een begrafenis van een vriend’)? ‘Er is dus ontzettend veel ruimte in je hoofd voor parallelle processen tijdens het gesprek. Daar zit een hele wereld die ik verken’ [6].

Door Martin Scheffer, hoogleraar ecologie, bekend van zijn boek Critical Transitions (2009) en zijn onderzoeksgroep is een interessante taalanalyse gemaakt (Resource, 13012022). Scheffer c.s. voerde in verschillende databases (o.a. Google Ngrams, Google Trends en de NY Times vanaf 1850) woorden in die met gevoel en ratio te maken hebben en vond al snel een patroon dat daarna (via een pca, principal component analysis) is bevestigd. De frequentie van ‘verstandswoorden’ neemt vanaf de industriële revolutie langzaam toe, tot er rond 1980 een omslag plaatsvindt. Woorden die met gevoel en intuïtie te maken hebben, volgen het omgekeerde patroon: de frequentie neemt gestaag af tot 1980 en nemen vervolgens sterk toe. Wat betekent het dat we in de afgelopen veertig jaar steeds meer kennelijk van ‘intuïtie’ woorden gebruik maken?

Wiel Schmetz (mail 1-12-2021) geeft mij twee zinnen om in dit onderzoek te betrekken:

Taal is het instrument van de journalist. Ik heb daarom altijd verdedigd dat de opleiding journalistiek een talige opleiding is. Het kengedeelte (weten) schuift aan, want zonder weten wordt taal richtingloos.  (      )

Journalistiek kent regels. En die kun je wel leren: nooit een vraagteken in een kop; misschien, mogelijk... zijn in feitelijke berichten taboe; actief schrijven; volledigheid op essentie... enz. Maar dat is toegepaste taalkunde, voorbij kennistheoretische insteken.

Elke wereld is ook een taal-leslokaal, zowel in de zin van taalkenmerken als in de zin van de institutionele versterkers van taalpatronen [7]. Er zijn competenties nodig om de talige architectuur (het cognitieve universum) van je wereld, te doorzien en te kunnen beoordelen. Die competenties helpen jou als taalgebruiker om het hek van taal open te zetten of te snappen waarom het gesloten is. Filosofie is een hulpmiddel bij het ontwikkelen van die competenties. Aandacht voor taal is er vanaf de Sofisten, Plato, Aristoteles en Augustinus tot en met Wittgenstein en de analytische taalfilosofie, en alles daartussen en daarna.  Om in het ruime filosofie aanbod een weg te vinden is de volgende vraag leidend:  bestaat taal uit alles wat je door taal kunt uitdrukken of is taal alles wat zich in taal uitdrukt? Een simpel onderscheid met consequenties voor de in filosofisch opzicht te maken keuzen. 

[1] Het is een aardig idee van Slavoj Zizek dat er ook een ‘goede’ vervreemding mogelijk is.

[2] Vergelijk Verhoeven met zijn etymologisch onderzoek van substantie (naar aanleiding van Heidegger, TvF 1960/4) met de grammaticale analyse van substantie als eerste begrip van Hackers’ (2010) op Wittgenstein gebaseerde wijsgerige antropologie. Bij Verhoeven komen kenmerken naar voren als ‘staan’ en ‘blijven’ die bij Hacker niet aan de orde komen.

[3] Belangrijk kenmerk aan ‘tekst’ is dat de lezer ervan door ‘de ogen’ van een ander naar de wereld kijkt.

[4] De naam die je krijgt of zelf voor je kinderen mag verzinnen, is in elk tijdperk al met betekenis geladen. Wat de Cananefaten voor namen gaven is nauwelijks bekend. In de Nazitijd kregen Duitse kinderen vooral namen uit de Germaanse mythologie. Zie Nicoline van Harskamp, Mijn naam is taal  https://vimeo.com/362513350

[5] https://youtu.be/RKK7wGAYP6k (2017)

[6] Marilieke Engbers (econoom, filosoof), onderzoekt de eredivisie van bestuurlijk Nederland. Hoe meer ruimte er is voor verschillende visies, hoe beter de besluiten. Helaas onderzoeken bestuurders hun ongelijk maar weinig. (bron: VK 31122021, p 22-24). Of ze neutraliseren onafhankelijk advies (kabinet – OMT – RIVM).

[7] Het semantiek begrip van Luhmann, een buiten-linguïstisch begrip, is hier bruikbaar. Semantieken bevatten de voor een functioneel gedifferentieerde maatschappij typerende succesvolle begrippen, naast de typische vormen van weten en het geheel aan betekenisverwerkingsregels die in verschillende contexten bruikbaar zijn. Semantieken zijn herhaalbaar (mede dankzij tekst), zijn een soort cultureel geheugen (variëren, selecteren, stabiliseren) (Luhmann Handbuch, 2012, 214-219., Stäheli, Gesellschaftsstruktur und Semantik 4 Bände)

23 Zola, of over taal in gebruik en in filosofie

Zola (deel 2), of: over taal in filosofie beoefening

Korte doorloop Zola (deel 2)  pdf van deel 2

1. Filosofie en taal: inleiding op Wittgenstein en Adorno 

Filosofie taal waar je al bent ingestapt.

In deze paragraaf wordt uitgelegd op welke filosofie lijn ik zelf al zit ('Existenz-Erhellung', een taal ordening). Die gaat terug op wat ik o.a. in Gadamer (Wahrheit und Methode, 1960 en andere stukken van hem) bevestigd vond en ik leg uit wat articuleren en expliciteren (ontleend aan Bertram) nou inhouden. Dan volgt een context beschrijving van de tijd waarin Wittgenstein en Adorno beiden in de filosofie terecht kwamen. Als aanloop naar de volgende paragraaf.

2. Wittgensteins metafysische onthouding 

Enigma Wittgenstein.

Op bronnen die me Wittgenstein hebben leren kennen bouw ik een portret. Van zijn ontwikkeling van de Tractatus (1921), via een wellicht fenomenologische fase begin jaren '30, naar een nieuwe filosofie die zich richt op analyse van betekenis door taalgebruik (Philosophische Untersuchungen, postuum gepubliceerd in 1953). Die laatste benadering verandert onze manier van kijken naar taal (volgens Wittgenstein). De mentaal-epistemische stoflaag moet van de filosofische begrippen verwijderd worden om allerlei filosofische onzin te kunnen vermijden. Dit stuk is niet geschreven door een expert, dat zijn een heleboel anderen. Maar ik denk goed uit te leggen wat de grammaticale analyse aan diepe wending in de filosofie beoefening (ook cultureel) teweeg brengt. Die benadering zet de bijl aan de tot dan toe overwegend transcendentaal gerichte kennis- of bewustzijnsfilosofie. Wat de 'mastery in language' inhoudt voor degene die met de grammaticale analyse aan de slag gaat is - nu zeker met Hackers tetralogie - duidelijk. Voor de goede orde: over Wittgensteins werk raak je niet uitgelezen. Er is zelfs sprake van een Wittgenstein III ('hinge propositions').

3. Adorno en metafysische ervaring 

Het diepe karrespoor van een leermeester.

Filosofie is bij Adorno in de lijn van denken en specifiek taalgebruik een van de activiteiten in de ‘touwslagerij’. Een activiteit om open te staan naar alles wat zich in taal kan uitdrukken. Conceptueel voor zover dat kan, maar ook anderszins. We moeten er het verlies van geïdentificeerde kennis voor incasseren. Ervaring is het startpunt. Door mimesis, metaforen, composities en andere uitdrukkingsvormen (mythisch) in het spel te brengen staat tegenover het verlies de winst van iets dat zich wel in taal uitdrukt. Wat kritiek mogelijk maakt op hoe wij met het andere en met onszelf omgaan. De filosofische activiteit geeft ook en vooral toegang tot het lijden in de wereld. Is deze in de filosofie van Adorno aanwezige opvatting een idee over taal dat onze manier van kijken en interveniëren in werelden kan veranderen? Zonder terug te schrikken voor metafysica?

4. Filosofie en taal opvatting 

De finale.

Deze paragraaf vergelijkt de weergave van Wittgensteins en Adornos opvattingen over taal in de filosofie beoefening. Ze liggen gezien de overeenkomsten niet eens zo ver uit elkaar. Veel minder dan ik lange tijd dacht. Het dubbel-dubbel schema brengt mijn bevindingen in beeld. Misschien snap ik nu allebei de filosofen beter. En is mijn eigen opvatting over taal en werkelijkheid eveneens verbeterd. Stel ik betere vragen. Het doel van beide benaderingen is hetzelfde: subjecten of taalgebruikers confronteren met onjuiste voorstellingen en aannamen. Zoals over 'dingen' en 'verdinglijking'. Wittgenstein is dan moeilijk te begrijpen voor degene die gehecht is aan de 'mentalistische' voorstellingen en aannamen waarvoor Wittgensteins filosofie therapie biedt. Maar Wittgenstein als leraar opgevat, die stof aanbiedt voor een ‘oefening met het zelf’ is juist weer wel gemakkelijk te volgen. Bij Adorno wordt het moeilijk omdat je niet alleen zijn negatieve dialectiek moet kunnen volgen maar ook wat hij als componist en filosoof van de taal van de muziek vindt. Daaruit put namelijk uiteindelijk zijn taal-opvatting ook. Die hem helpt ontsnappen aan de identificerende macht van begrippen waardoor we ons 'begrijpen' overschatten. Waardoor we falen in onze kennisgerichte beweging. En we dingen kapot kunnen maken die voor ons van belang zijn. Wie wil er nog bewijzen voor? Op muziekgebied helpen anderen me gelukkig vooruit. Ik neem wel stelling, zonder de ene of andere benadering nou de betere te vinden. Maar vind inmiddels in Paulhans taalbenadering een derde en misschien wel bij deze tijd passender alternatief die elk dualisme voorgoed achter zich laat. Toch al in 1953 is verwoord. Ik verwijs voor Paulhan naar hoofdstuk 25 Rue du Cheval Blanc 13.

Tot besluit 

Zonder voor en tegen gaat het niet.

Elke wijsgerige 'grammar' is in een onophoudelijke strijd verwikkeld met andere 'grammars'. Dat is al vanaf het begin (hoofdlijn rationalisme versus empirisme) zo en geen enkele filosofie beoefening ontkomt eraan. We sluiten dit hoofdstuk af met een gestelde vraag over taal en de praktijk van de journalistiek: kun je die twee behandelde taalbenaderingen bijvoorbeeld nu nog in een journalistieke opleidingen in het studieprogramma opnemen en wat levert dat op?

Bronnen 

Bijlage (Het innerlijk landschap)