20 Volg het spoor terug van mimesis: Camus en Adorno

20 | 1 Het spoor

...tenslotte ( ) heb je een stabiel vertrekpunt nodig voor je zwerftochten, waar je steeds naar terug kunt gaan.  (Zweig, De wereld van gisteren, 162)

Kroniek 31 december 2015 Het voornemen

Ik heb mij een week teruggetrokken, de dagen doorgebracht met uren wandelen. Met slechts twee boeken bij me. Geen laptop en geen schrijfgerei. Overdenkend wat project 2016 voor mij betekent.
De twee boeken zijn Camus’ De mythe van Sisyphus en De mens in opstand. Uiteraard pakte ik die weer uit de kast naar aanleiding van de voortreffelijke biografie van Iris Radisch.
Met Camus heb ik me eerder twee keer beziggehouden: op de avondschool begin ’70 en na de doctoraalexamens sociologie en filosofie. Toen wilde ik een promotietraject over Adorno, van Bruggen en Camus opzetten. Dat kwam niet verder dan het artikel 'Door de mazen van het conceptuele net' (1986). Het project bleef liggen omdat het werk mij andere richtingen in bracht. Nu dus voor de derde keer Camus en ja, ik heb thuis Adorno, die ik toch al vaker in handen had tijdens project 2016, er ook weer bij gepakt.

Ik heb zitten schateren bij herlezing van Camus. Zijn poging tot een individuele interpretatie van de wereld om hem heen, terwijl hij er midden in zit, is volstrekt vergelijkbaar met Adornos poging tot een immanente en transcendente kritiek, voor zover die nog mogelijk is na Auschwitz.
Het schateren betreft mijn eigen poging (Adorno: essay, fragment, Augenblick) om hetzelfde te doen met en in de door mij ervaren tijd. Met zoveel minder talent dan die twee. Maar in dezelfde overtuiging die ik mij destijds via deze twee (en nog een paar anderen) eigen heb gemaakt.
Het schateren betreft ook wel wat Camus beweert, slecht opschrijft (of slecht vertaald is), in een abominabele stijl.

Nadat ik me aan het begin van mijn intellectuele loopbaan zo had vol gezogen met Camus en Adorno, kan er voor iemand met mijn mogelijkheden eigenlijk al geen sprake meer zijn van een nette loopbaan in wetenschap of filosofie. Dan heb je een persoonlijkheid die steeds de marges opzoekt uit gevoeligheid voor wat aan de identificerende werkingen van economie en maatschappij, van cultuur en wetenschap, ontsnapt. Dan ben je al geladen met talloze betekenis gevende noties, concepten, opvattingen en oordelen in je oriëntatie op de wereld. Voor een aantal ervan ben ik beide auteurs nog steeds dankbaar.

Nu, dertig jaar en vele ervaringen later, kan ik in mijn eigen project 2016 terugzien hoe diep hun invloed is geweest op mijn manier van denken. Als ik probeer te formuleren waar ik in mijn filosofisch denken sta (zoals in het vorige hoofdstuk) dan zit daaronder (en dus onder het hele project) die invloed. Dat is toch wel een verrassende ontdekking, die mate waarin ik schatplichtig ben, beïnvloed ben door hun denken en het spoor volg van die manier van denken. Impliciet. Want anders had ik dat nu niet als verrassende ontdekking ervaren.

Ik moet nu gaan nadenken over de vraag of ik dat verder wil expliciteren dan dat wat er de afgelopen dagen in mijn hoofd mee is gebeurd. Wil ik erover schrijven en zo project 2016 vanuit een oud begin hernemen als wat het is?
Dát ik mij kennelijk niet heb los kunnen maken van die twee inspiratiebronnen is op zich wel ontluisterend: er is geen of nauwelijks ontwikkeling geweest. Ondanks alle geleverde inspanningen door de jaren heen. Dat heeft me wel een paar dagen moedeloos gemaakt en niet echt bijgedragen aan een positief zelfbeeld.

Maar tegelijk voelt het als een verrijking. Ik ben verre van hun gelijke, maar kan wel aangeven in hoeverre ik opvattingen en oordelen met hun deel en voortzet in een tijd die zij beide niet gekend hebben. Maar waarin hun denkwijze, misschien nog wel meer dan hun interpretaties van sociale fenomenen en ideologieën, van individu zijn en de voorrang van het object, over de natuur, kunst en cultuur, vruchtbaar is.
Dat werken in de geest van Camus en Adorno is denk ik voor mij ook de belangrijkste belemmering om met Wittgensteins grammaticale analyse of Luhmanns systeemtheorie goed uit de voeten te kunnen. Hoewel beide zich om veel van de vergelijkbare thema’s druk maken als Adorno en Camus.

Ik neem mij voor volgend jaar een maand enkel en alleen (in afzondering ergens in een huisje achteraf) met het uitwerken van deze herontdekking van het oude begin aan de slag te gaan.

Inleiding

Het project Watiknietbegrijp gaat over ervaarbare veranderingen in de wereld waar ik als ‘inheemse informant’ een handvol woorden overheen strooi. Woorden, gekleurd door ervaring en in die zin eigen(tijds), uiteraard woorden van anderen die bestudeerd en gebruikt of juist niet gebruikt zijn. Woorden op papier bestaan. Als wijsgerig geïnteresseerde mens voeg ik mij daarmee in het ‘Wirkungsgeschichtliche Bewuβtsein’ (Gadamer) in.

Definitieve antwoorden op de vragen ‘hoe te leven, hoe samen te leven, hoe te organiseren?’ in de perioden 1900; 2012-2017; 2060 zijn niet te geven. Wel betere vragen in gesprek met de wereld – met verschijnselen in de wereld waar ik in leef, die ik interpreteer in praktijken. Waarmee ik filosofie als zelfopvoeding bedrijf.

Mijn oriëntering blijkt stevig verankerd in de culturele traditie van rede en rationaliteit (‘Vernunft-Sprache’). Zij het dan wel zó ver in een hoek van de rede waar die zich vanuit grenservaringen in het bestaan en de geschiedenis van die rede (Auschwitz, Gulag etc.) permanent kritisch tegen die rede keert om haar (zelf)vernietigingsdrift in te dammen. Wie in zijn oriëntering op de wereld redelijk is zoekt zelf steeds de pool van desoriëntering op (zie h 11). Zoekt naar een nieuw begin (dat een afgrond kan blijken te zijn) buiten het rationele begrijpen dat het individu zijn autonomie en vrijheid geeft tegenover de heteronomie en de noodzaak. Op zoek is naar vooruitgang ondanks verval, naar harmonie ondanks tegenstellingen. Volkomen absurd is

Dit project begon in 2011 onder invloed van het ‘objectieve’ denken van Adorno en Camus. Lees het begin van de Kroniek van 2012 er maar op na. Zonder die invloed zou het niet hier uitkomen. Ik betwijfel of mijn denken überhaupt ooit begonnen zou zijn zonder hun invloed. Al die termen uit het vorige hoofdstuk - ruimte voor rede en existentie, transcendentie, de noodzakelijke productie van illusies in metafysische ervaringen, de zachte factor, de idee van harmonie en de rol van nabootsing – voeren mij terug naar Adorno en Camus. Zij voegen er een ‘absurd’ tintje aan toe; absurd in de betekenis van: ontstemd, onhoorbaar, disharmonie. Uitdrukking van rebellie en van kinderlijkheid waarmee ik mij identificeer? Net als Camus, Adorno (zie Kracauer, in Noten zur Literatur, 408) en Jaspers?

Filosofie als zelfopvoeding is zoiets als vast blijven plakken aan de pleister van kapitein Haddock. Uiteenlopende filosofen van Jaspers tot Arendt, Bieri, Nussbaum, Taylor, Williams en Wittgenstein (en Kessels) zijn daarin te gebruiken. Van belang is voor mij of de rede aan het object in de subject-objectrelatie op geëigende wijze voorrang geeft. Het object ziet als méér dan louter iets waarover het subject beschikt. Het laat ontsnappen aan de dichtklappende val van de cognitieve onderwerping. Daarvoor is zowel aan de object- als aan de subjectzijde méér dan rationeel denken nodig, waar je tegelijk niet buiten kunt, sterker nog ‘binnen’ blijft. Jos Kessels drukt dat uit in het zoeken van harmonie (vanuit de esthetische ervaring van o.a. muziek) in gesprekken.

Waarom zou je in die uithoek van de rede gaan zitten? Omdat de rede zichzelf kent. Zelfs zó goed in haar potentie om te ontsporen in louter rationele beheersing en vernietiging van het menselijke en al het andere, dat de rede zichzelf transcendeert naar wat ze zelf niet is. Naast empirische ervaring en verstand zijn daarvoor metafysische en esthetische ervaring nodig. Mimesis ligt op de achtergrond van het begrip en drukt uit wat zelf niet begrippelijk uit te drukken is. De cognitieve en de esthetische benadering staan naast elkaar.

‘Objectief denken’, geïnspireerd door Camus en Adorno, reikt door middel van mimesis tot in de ‘mysterieuze seconde van overgang’ (Zweig) als iets uit het onbekende, onzichtbare het domein van mensen binnenkomt, een idee door een (her)scheppende activiteit gematerialiseerd wordt. Doet dat niet aan Plato en Kessels denken? Adorno noch Camus doen daar de subjectieve ervaring en rede voor weg.
Als ten diepste moderne mens produceren zij op ‘scheppende’ wijze filosofie en literatuur (muziek, kunst). Het doel ervan is de gebreken van de cultuur van de moderniteit onverbloemd te articuleren. Van daaruit onderzoeken ze ieder op een heel eigen wijze welke mogelijkheden er dan nog wél zijn voor individuen en anderen in hun gedeelde omgevingen om zichzelf te realiseren.

Camus en Adorno banen zich literair en filosofisch een weg in de betekenisloosheid, ze kijken kritisch dóór de schijnwerelden van geloof, (staats)ideologie en wetenschap, dóór goed en kwaad heen en sluiten ondanks alle historische ellende waarvan ze ooggetuigen zijn en in de toekomst op rekenen, het gelukkige bestaan niet uit. In kunst vinden ze een schijn (als verschijnend) van het niet identieke als voorbeeld voor een andere vormgeving van werkelijkheid.

Door het lezen van Camus en Adorno heb ik vier ‘eerste’ woorden van mijn vocabulaire opgepikt: empathische ervaring, rede, mimesis en opstand. Door hun werk te herlezen, bevestig ik ze opnieuw.
Die woorden worden gebruikt bij de beschrijving van drie actuele ervaringen:

• de interactie van een groep mensen bij een lokale zorginnovatie,
• de dagelijkse omgang met het vraagstuk van 60 miljoen vluchtelingen in deze eeuw van globale migratie en
• de uitvoering van een pianoconcert.

Maar eerst volgen paragrafen over Camus en Adorno en over objectief denken (noot).

(noot) Ton Korvers artikel 'Déjà vu' uit 1976, in De Gids, wees mij in mijn studietijd de weg in de kennismaking met Adorno en mimesis. Ik ga het nog eens herlezen. Zie zijn (helaas in augustus 2018 gestopte) Dagboekhouderaantekeningen sinds 2007 op www.filosofieinbedrijf.nl. Die worden voor mij een Langsmeheengegaan projectje. 

20 Volg het spoor terug van mimesis: Camus en Adorno

20 | 2 Mogelijkheden van mensen - en van filosofie en kunst

Camus en Adorno

De schrijver Camus (1913-1960) en de filosoof Adorno (1903-1969) openden met hun werk voor, tijdens en na de tweede wereldoorlog nieuwe perspectieven. Ook zij waren, net als Jaspers, tijdsdiagnostici. Gezien hun afkomst als Algerijnse Fransman en Joodse Duitser waren zij in hun eigen land al vreemdeling ‘tussen’ culturen. En die bijzondere positie klinkt door in hun werk waarin beide vooral de technisch mogelijke, volmaakt uitgevoerde menselijke catastrofes en de totalitaire verhoudingen die de vrijheid van individuen aantasten bekritiseren.
Dat maakt hun werk nog steeds actueel in een tijd waarin velen nu vreemden tussen culturen zijn en in een overtreffende trap kunnen meepraten over verlies van vrijheid onder totalitaire verhoudingen. En over lijden aan armoede en aan ontbrekende condities voor het ontwikkelen van hun mogelijkheden als mens (zie Nussbaum). Vullen Camus en Adorno daarom opnieuw een leemte op in het publieke debat over actuele vraagstukken?

Terugkeren bij Camus en Adorno is vergelijkbaar met iets in je tas terugvinden dat je nooit gebruikt, maar dat je zeker altijd bij je wilt hebben. Onderin mijn tas zitten Camus en Adorno. Hun werk gaf mij een basale focus mee die nooit meer wegging in de oriëntering op wat iemand kan denken en wat iemand te doen staat als je consequent wil zijn. Met wie communiceer je over de zin van het bestaan, hoe en waartoe gebruik je je vrijheid? Hoe blijf je kritisch op wat je in betekenis en in oordelen van anderen overneemt? Hoe neem je zelf je zelfopvoeding ter hand en hoe kom je voorbij het punt van ‘Halbbildung’? voorbij het punt van in schijn ‘zeker weten’? voorbij het punt van ideologisch vooroordeel? In het besef van nietigheid tegenover een onkenbaar geheel en de rol van macht en toeval in de geschiedenis van mensen.

Als eerste mentoren maakten Adorno en Camus mij bij de zoektocht naar antwoorden op die vragen gevoelig voor het belang van een (denkende) verhouding tot de vele (schijn)werelden waarin we leven en die we zelf constant mede produceren door middel van bewustzijn, taal, relaties met anderen, sociale, politieke en economische instituties en cultuur. Hun invloed zie je terug in de onderwerpen van dit project.
Aan hen dank ik de belangstelling voor de (in literaire of in andere kunstuitingen weergegeven) ervaring van natuur en samenlevingen, van praktijken en relaties, ook van relaties met een zelf. Voor ideeën en politieke systemen en de betekenis van plastische middelen als beelden, figuren en constellaties (een door Camus en Adorno beide gebruikte term; het systeemloze).
Met woorden uit hun bestaan, uit hun praktijken, ging ik in gesprek om mijzelf op te voeden. Met hun (kunst)werken in woorden heb ik de ontwikkeling van mijn eigen denken gestuurd. Ze gaven mij mogelijkheden om mij in de wereld te oriënteren. Op wat mij te doen stond.
Door de kritische en absurde aard van hun werk brachten (brengen) hun woorden me steeds naar de randen, de marges van conventionele kaders die voor iedereen zo vanzelf spreken. Dat leidt vaak tot ongemakkelijk denken en botsende taal. Want leg maar eens uit waarom je ook negatief kritisch tegen methoden als ‘Appreciative Inquiry’ of ‘Causal loops’ aan kunt kijken, net als iedereen er hard mee wegloopt. Ik heb er van geleerd. Deze keer ben ik opnieuw gaan bestuderen wat ik van hen heb geleerd. Beseffend watiknietbegrijp.

In De mens in opstand (Camus, 1951) en in de Negatieve dialektiek (Adorno, 1961) wordt filosofie als taal gebruikt om de ervaarbare wereld te interpreteren en te bewerken. Camus en Adorno zijn qua belangstelling voor o.a. Hegel, Kierkegaard, Marx en Nietzsche wel met elkaar vergelijkbaar. Filosofisch zijn ze van verschillend kaliber en er zijn nog meer verschillen tussen hen, maar ik benadruk enkele overeenkomsten.

Met de mogelijkheden van filosofie en kunst proberen Camus en Adorno om zich (ook) buiten het logische en buiten het systematische denken te bewegen. Zowel logisch en a-logisch denken, zowel systematisch weten en fragmentarisch denken zijn volgens hen nodig om uit te zoeken wat mensen in hun cultuur beweegt of tot stilstand brengt. Wat mensen bevriest in ontoereikende fysieke en psychische voorwaarden, in levensangst of juist vrij maakt. Ze gaan daarin tot de grens van waarover je er nog iets over kunt zeggen en proberen voor wat daarna komt andere uitdrukkingsvormen in literatuur, muziek, drama te vinden.

Daarmee richten ze zich op een vergelijkbare manier als Jaspers op transcendentie (als tegengesteld aan immanentie): want uit de sfeer van het zwijgen, het onzegbare komen de uitgangspunten en doeleinden, vóórdat je de rede aan het werk kunt zetten. Ze doen dit uiteraard zonder in achterhaalde zin (zie Arendt) metafysisch te worden.
Op hun manier passen Camus en Adorno binnen een traditie in de filosofie. Adorno denkt solidair mee met de metafysica in het moment van haar val.
Voor het bewegen buiten het logische en systematische gebruikt Camus in het mediterrane denken en Adorno in de atonale filosofie ‘mimetische capaciteit’. Daarmee wordt de oorspronkelijke eenheid van woord en ding, van mens en natuur, ervaarbaar en uitdrukbaar (‘Ausdruck’), al is dat niet in de wetenschap of filosofie, maar bijvoorbeeld in de kunst: mimesis als scheppend herkennen van iets dat erom zichzelf is en niet omdat het bruikbaar is, een functie heeft. Dankzij de mimesis stroomt het denken van beide bewust dóór de mazen van het conceptuele net , de tegenhanger van mimesis. Mimesis is het tegenovergestelde van de onderscheiding, het is het niet-onderscheidende (Gadamer, Wahrheit und Methode, 1960, 111).

Voor Camus vormt mimesis de bron van zijn schrijverschap en van zijn eigen ongedeelde bestaan (leven wat je schrijft; Radisch, 2013, 323). Voor Adorno biedt mimesis de mogelijkheid om langs het begrip te reiken en het kwetsbare, begripsloze uit te drukken (maar wel binnen een conceptuele benadering te blijven, zegt hij). Overgave zonder terughouding aan een ‘tegenover’, een zich ergens passief aan gelijk maken (identiteit), zonder te weten waartoe het leidt (Sonderegger, in Adorno Handbuch, 2011, 417).

Camus en Adorno zie ik op dezelfde wijze als Adorno Beckett zag. De bewondering van Adorno voor Beckett’s absurde toneel lees je in Versuch das Endspiel zu verstehen (1961). In Über Tradition (1966) waardeert Adorno bij Beckett de figuren die nog slechts bibberende vogelverschrikkers van het subject zijn: ze denken het toneel te beheersen maar zijn tot stilstand gekomen. Ze zijn gevangenen van hun eigen parodie. Alles blijft hetzelfde.
Authentieke kunstwerken, zoals de antidrama’s van Beckett, conserveren volgens Adorno de traditie van het drama door ‘bepaalde negatie’. Ze volgen de traditie én beëindigen het abonnement erop (GS 10.1, 319).
Vergelijk Camus die (rede bij de Nobelprijs) in zijn drie boekencycli probeert op drie manieren de negatie uit te drukken: in romanvorm, in drama’s en ideologisch. Net als Adorno is hij vanuit die negatie, vanuit wat het niet is, maar zijn kan, bezig met thema’s als rechtvaardigheid, waarheid en vrijheid. Net als de drama’s van Beckett maakt zijn werk het mogelijk om het uit te houden tussen de ‘twee grenspalen van Zijn en Niets’ (Adorno, GS 6, 374). Zijn kunst drukt ‘buiten’ taal de ontstemming, de disharmonie, het onhoorbare, het a logische uit (dat zijn allemaal betekenissen van ‘absurd’). En opent, hoe minimaal ook, daarmee het zicht op een andere werkelijkheid voor mensen. Voor geluk, hoe precair ook, in plaats van lijden. Maar ook met heel veel reserve ten aanzien van mens-zijn, want wat die allemaal uithaalt….Dat moet je realistisch weergeven.

‘Objectief denken’

Qua uitzonderlijke vraagstukken hadden Adorno en Camus hun tijd mee (en wij de onze). Het gaat hen beide om de subjectief zo objectief mogelijke uitdrukking van hun tijd. En beide gaan zó ver dat het individu haast verdwijnt; niet om concrete mensen, maar, zegt Camus Simone Weil na, om de mogelijkheden die de menselijke persoon herbergt, te beschermen (Dagboek, 204, 205). Ruimte te bieden aan de humanitas, zegt Jaspers.
Ze ontmaskeren de schijngestalten waarin de moderne mens zichzelf misleidt, zonder een eeuwig waar model van mens-zijn ernaast te zetten als een vergezicht waarheen een ontwikkeling vanuit de gebreken van het nu mogelijk is. Veel meer dan filosofisch of literair kritiek uiten op verkeerde verschijnselen zit er niet in. Of misschien toch wel. Want bovenop de radicale kritiek van schijnwerelden, opgetrokken rond zogenaamd goede bedoelingen en edele motieven, vind je bij hen ook een besef van menselijk geluk, harmonie en eenvoud.

Bij Camus vormen de harmonie van lichaam en aarde, zon en zee, bij Adorno de herinneringen aan de kindertijd en de muziek de bron voor dat besef van mogelijk geluk als maatstaf voor een harmonisch bestaan. Geluk blijft dus een bestaanswaarde in de ons omvattende betekenisloosheid. Zelfs ondanks alle innerlijke en uiterlijke tegenstellingen waarin mensen zich bevinden en de catastrofes die mensen zichzelf en anderen aandoen. Dat is een waarde om individueel voor in opstand te komen tegenover schijnwerelden, tegen elke (zelf)onderdrukking, totalitaire ideologie en uiteindelijk tegen de dood in. Door mijn opstand existeren wij (Camus).

Dit is hun credo: wees bedacht op de vele verkeerde schijnwerelden die mensen bouwen tussen de grenspalen van Zijn en Niets, maar besef dat geluk mogelijk is. Ten tijde van de Vietnamoorlog raakte dat bij mij als dienstweigeraar goed ingemetseld in de ‘innerlijke waarneming’ (Bieri). Sindsdien is bij elke reflectie over (toepassing van kennis in) sociale praktijken mijn vraag: zijn hier verkeerde schijnwerelden en hoe slaag je erin daarbuiten te blijven, wetend dat je zelf slechts een verschijnsel in de wereld van verschijnselen bent? Kun je door het vermijden van het verkeerde gebruik van woorden voorkomen dat je in de (filosofische of psychische) problemen komt? en leidt dat tot een gelukkig bestaan?

De schrijver en de filosoof verzetten zich beide tegen de vanzelfsprekend lijkende onwaarheid van culturele formaties (levensvormen) waartoe ze als moderne mens behoren, tegen de functionele differentiatie (Adorno’s interdisciplinariteit) en de onderscheidingen die ze daardoor moeten hanteren.

Omdat alle ervaring erdoor ingekapseld is en daardoor beroofd is van reflectie op waarheid doen wij mensen dat vanzelfsprekend. De culturele formaties vervormen ervaring tot louter belevenis (Erlebnis), vervreemden wat oorspronkelijk tot werkelijke ervaringsmogelijkheden (Erfahrung) behoort (Jay, 1984, 74-76). Camus’ literatuur, Adorno’s filosofie activeren beide tégen die vanzelfsprekendheid van door culturele formaties opgelegde onwaarheid in, de reflectie op waarheid en de onvervreemde ervaring (ook van het andere).

Objectief denken begint absurd: bij een radicaal inzicht in het menselijk bestaan in een onmetelijk en betekenisloos Niets. Aan dat bestaan in het Niets betekenis geven heeft iets vergeefs, maar moet toch gedaan worden (Sisyphus). De energie daarvoor komt uit de opstand van het leven tegen de dood - in al haar verschijnselen, maatschappelijk en biologisch. In de moderne cultuur groeit met het opgeven van het geloof in God en de toenemende causale kennis over de natuur, over cultuur en techniek en over onszelf als natuur én cultuur, zowel de vrijheid als de angst voor het bestaan in het betekenisloze Niets. Zeker als dat bestaan door onszelf rationeel naar de afgrond wordt gedreven.

Wat ontlast de druk op het subject nog als instituties en wetenschap dat ook steeds minder doen? Tussen mythisch geloof (ook in instituties) en het groeiende bereik van wetenschap, moet denken vérder gaan om nog iets van alternatieven en hoop te kunnen zien en een individu te scheppen.
Camus noch Adorno gaan op zoek naar een nieuw houvast in een herziene mythe over het mens-zijn. En al helemaal niet naar een houvast in de mythe van de moderne mens, de mens die door rationele kennis van objecten het geheel meent te kunnen beheersen. En daardoor de angst voor het onbekende en vreemde dat verschilt, onderdrukt.

Dat is de ‘onderste steen’ die Camus en Adorno legden in de manier van denken over de vragen waaraan ik werk. Ik probeer werelden in werelden te ervaren, zoek welke mogelijkheden het denken in de meest brede zin je daarin biedt, en hoe je verkeerde schijn onderscheidt van ‘werkelijkheid’ en goed van kwaad (doen).
Dit vertrekpunt heb ik jarenlang zorgvuldig geconserveerd zonder dat te expliciteren. Dus dat moet nu maar eens gebeuren.
Adorno en Camus zijn voor mij dé voorbeelden om steeds weer opnieuw de wereld waarin je leeft te fileren vanuit het perspectief van zelfmisleiding en rationaliteit. Zij ontdoen menselijke aangelegenheden van verkeerde illusies en genadeloos stellen ze de prijs van het lijden vast die voor de op rede gebaseerde vooruitgang wordt betaald. Ze laten weinig heel van goede bedoelingen en gezond verstand, van communicatie en relaties tussen mensen, van de structuren en de systemen, de instituties en de ideologieën, de organisatorisch technische maaksels en ja, ook van menige kunstcreatie die mensen voortbrengen. Want achter kunst kan een egocentrisch subject zitten die zijn antisocialiteit verdedigt door zich kunstenaar te wanen. Ook kunst kan fout zijn. Maar genoeg ironie en scepsis; ook daarin is het een zaak van maat weten te houden.

‘Objectivisme’ betekent voor mij dat je verder wilt denken dan een in de 20e eeuw en begin van de 21e eeuw zichzelf – bij een groeiende onmacht? - steeds (vergeefser) centraal stellend subject. Een gevangene in waandenkbeelden van ‘individu zijn’ die lijkt op Becketts vogelverschrikkers. Als ieder mens in essentie een open maas is in een netwerk van mazen, ieder ik een lege plek in het denken is (Kessels, 2017, 283), zitten er risico’s in elk zelfontwerp. Het ongelovige geloof in de macht van kennis over objecten, kan subjecten in een zelfbevestigingscrisis (Taylor) doen belanden. Wanneer die kennis op alle functioneel gespecialiseerde terreinen op cruciale momenten faalt en na geboekte vooruitgang de vernietiging veroorzaakt, wordt het subject opnieuw met die leegte geconfronteerd.

Het experimenteert eindeloos met een ‘zelf’, weerspiegelt zichzelf in het psychologisch of neurologisch mensbeeld, en in talloze digitale schermen die hulp bieden bij het werken aan het zelf. Tenminste aan hoe het zichzelf ziet en door anderen gezien wil worden. Het worstelt (door al die onderling botsende mogelijkheden steeds meer?) met zelfrealisatie, met psychische stoornissen en burn outs, en met overbelastende ervaringsprikkels en even zovele (digitale) vormgevingsvragen. Zelfs alles doen aan je ‘shape’, aan de balans van lichaam en geest, aan het zoeken naar je ziel - de voor het leven noodzakelijke illusie, ons meest geniale bedenksel aldus Prado in Nachttrein naar Lissabon, waarmee je een zelf creëert en het erom gaat (122) dat met de juiste illusies te doen, is vaak niet meer genoeg voor zelfhandhaving.

De kritische houding van Camus en Adorno tegenover politieke, economische, sociale en culturele kenmerken van hun tijd is alleszins begrijpelijk, gezien het naoorlogse Frankrijk dat met de koloniale geschiedenis worstelt en Duitsland waarin voor velen de oorlog nog steeds voortduurt. Net als de voortdurende dreiging van een volgende wereldbrand (Koude Oorlog). Hun kennis over de Frans-Duitse geschiedenis speelt er uiteraard in mee.
Deze manier van kritisch denken brengt in de actuele culturele ervaring het identificerende en totalitaire aan het licht om daarmee een stem te geven aan het andere, het fragmentarische, aan het lijden. Daar is empathische ervaring voor nodig die verbindingen tussen mensen legt waarmee ze in staat zijn onderlinge verschillen te erkennen én wederzijdse afhankelijkheden te bevestigen.

Die in kunst blootgelegde verbindingen geven hen tevens een kritische norm ten aanzien van ‘verbindingen’ die door culturele formaties of sociale systemen worden aangeboden. De vele voorbeelden (zie Kroniek) van mismatches tussen inhoud en systemen in crisistijd tonen dat die ‘verbindingen’ niet goed zijn. Zonder gesprek daarover, wordt er niet gereflecteerd op een verbindend idee dat eraan ten grondslag ligt (Kessels). Met kunst als voorstellingsruimte.
Verbindingen die voortkomen uit empathische ervaring scheppen mogelijkheden tot veranderende handelingen. Empathische ervaring en rede worden door mimesis (het nabootsend scheppen van iets nieuws) op een geweldloze manier met elkaar en met het onderwerp van denken verbonden. Daarvoor moet je nog iets van existentieel verzet (Voegelin, 1999, 50), van opstand, van een nee, dat een ja is (De mens in opstand), mee kunnen brengen, zodat je kunt zien dat de dingen anders kunnen zijn dan ze nu zijn en de juiste keuzen kunnen maken.
Vanuit historisch bewustzijn over wat mensen elkaar allemaal aandoen, mede onder invloed van ideologische systemen, wetenschappelijke kennis en technische toepassingen, is het enige doel van die door Camus en Adorno, ieder op eigen wijze beoefende manier van denken: kritiek op cultuur, kennis en toepassing daarvan in politiek en andere praktijken om (meer) geweld te vermijden.

Voor een beter leven in solidariteit met anderen. Maar dat is geen louter logische zaak, geen kwestie van oorzaak en gevolg. Waarheid, zegt Camus, is iets dat groeit, dat sterker wordt, waaraan gewerkt moet worden, op papier en in het leven zelf (Sans lendemains).

Zoals gezegd hebben Camus en Adorno een zekere verwantschap in hun vreemdeling zijn tussen culturen en in het met elkaar verbinden van empathische ervaring en rede. En in het belang dat zij aan mimetische capaciteit en aan existentieel verzet toekennen. Daarmee nemen ze tegelijk afstand van standpunten waarin rationaliteit louter als een boosdoener wordt getypeerd al weten beide als geen ander dat heel wat catastrofes veroorzaakt worden vanuit rationeel oogpunt. Beide accepteren daarmee ook dat het verbinden van specifieke ervaring (‘empathisch’) en rede (‘Vernunft’) er is dankzij alles wat de cultuur van de moderniteit kenmerkt: inclusief de kritiek erop. In die zin is deze manier van denken een gevangene van de moderniteit en van de rol van de rede (als een dragend, spelbepalend woord in een bepaalde historische fase).

Door het ‘normaal’ gemaakte (oorlogs)geweld en andere catastrofes in de wereld voelen mensen zich aangesproken door kritische denkers als Camus en Adorno. Met een Occupy bezetter of ‘No Border’ anarchist nu gebeurt vermoedelijk hetzelfde als met die dienstweigeraar toen. De vreemdeling is in veel landen nog steeds het meest gelezen boek op middelbare scholen. Alleen al om die reden wordt Camus in Frankrijk ook wel de ‘Pest-seller’ genoemd, maar dat terzijde.

Voor beide auteurs geldt dat de herdenking van hun 100e geboortedag een enorme productie van secundair werk betekent waarin hun werk systematisch of tijdsdiagnostisch met de actualiteit in filosofie, kunst en maatschappij wordt verbonden. En daardoor weer een nieuw publiek bereikt dat zich in de huidige multiple crises qua gevolgen voor haast ieder mens in de wereld in ernst toegenomen redenen door hun werk laat ‘leiden’ in het zelf (leren) spreken en denken. Solitair en solidair zoals de schilder Jonas in Camus’ gelijknamige verhaal in Koninkrijk en ballingschap.

Het appèl van dit denken verschaft voorstellingen en een taal die de waarneming van de wereld vanuit een kritisch ‘veranderings’perspectief inkadert. De verzetscomponent erin versterkt de overtuiging dat elk denken en handelen van individuen meebeslist over wat er wel of niet gebeurt; verzet wordt een zelf in vrijheid te kiezen morele imperatief in een goddeloze wereld waarin mensen desondanks in een (hun) ziel blijven geloven. Er zijn altijd twee mogelijkheden: ergens mee instemmen of ertegen in opstand komen. Pas na die keuze wordt in je handelen duidelijk of je historisch het goede of het foute doet.

Wat de rol van empathische ervaring en rede, van mimesis en existentieel verzet kan zijn, wil ik laten zien met een paar voorbeelden.

20 Volg het spoor terug van mimesis: Camus en Adorno

20 | 3 Drie voorbeelden

Eerst kort de actuele context

In het begin van 2016 lijden de beurzen wereldwijd in een maand onvoorstelbaar grote verliezen. Groter dan ooit. De aandelen van vele grote, vooral financiële ondernemingen, verliezen een kwart van hun waarde. Al hebben ze in het afgelopen boekjaar allemaal nog flinke winststijgingen te zien gegeven (zelfs de eerdere verlieslijders maakten winst). Verantwoordelijke opinieleiders blijven herhalen dat we na zeven kwartalen groei wel problemen hebben, maar dat een nieuwe recessie niet wordt verwacht. Wat door critici (Holslag, die de opstapeling van Europese problemen bespreekt) nu juist wel wordt beweerd. Ook de president van DNB begint zijn jaarverslag 2015 in mineur met de risico’s van de aanhoudend lage rentestand voor de groei van de economie. Maar ja, de bouw begint weer op te krabbelen en de makelaars verwachten dat de huizenverkoop in 2016 wel weer eens zou kunnen terugkeren op het niveau van 2006.

Dus alom tegenstrijdigheid van goed en slecht nieuws, nog extra belast door wel of geen handelsakkoord met Oekraïne (en versterkte defensie tegenover Poetin) en niet te stuiten migrantenstromen naar en binnen Europa waarover nu een akkoord is gesloten, maar nog getwijfeld wordt aan de uitvoerbaarheid. Ondertussen, in Turkije, in Griekenland…Macro-economisch, sociaal en politiek is dit een tijd, met een volle agenda van oude en nieuwe problemen. Voor elk onopgelost probleem gaan ergens in Europa (en erbuiten) duizenden mensen de straat op, waar politici weer brood in zien in het belang van…

Middenin deze onoverzichtelijke actualiteit worden empathische ervaring en rede, mimesis en verzet gewoon gebruikt, zonder dat iemand daarbij filosofische uitleg geeft. Als het daar mogelijk is, is het op vele andere plaatsen ook mogelijk en zal dus op veel meer plaatsen voorkomen, verwacht ik. Bijvoorbeeld als basis van de gemeenschap versterkende activiteiten in dorpshuis Ons Genoegen in Nieuwer Ter Aa. Ik noem maar wat.
Ik geef zoveel mogelijk in fictieve vorm drie echte voorbeelden.
Het eerste voorbeeld laat het tot stand komen van verbindingen zien tussen mensen die samen proberen om een kleine transitie (zorginnovatie) tot stand te brengen. Mede dankzij de manier van open staan voor de zaak zelf en via inleving in anderen laten dóórdringen wat daarin moet gebeuren, krijgt dit initiatief een grotere kans van slagen. De beschrijving is achteraf door enkele betrokkenen herkend en bevestigd.

Bij vluchtelingenstromen, het tweede voorbeeld, moet juist omdat aan dat probleem nauwelijks adequate woorden te geven zijn die tot humane oplossingen leiden, verder gereikt worden dan wat door middel van concepten of politieke beleidskaders te begrijpen is. En bij het tot stand brengen van oplossingen levert verzet méér op dan het steeds meer inhuren van veel te dure en repressieve beveiligingsorganisaties of het sluiten van (miljarden kostende) verdragen.
Verzet maakt menigeen politiek huiverig of zelfs afkerig want je begeeft je buiten juridische kaders, verliest ongetwijfeld analysekracht omdat je een externe norm inbrengt, en vergroot het aantal meningen over en interpretaties van het toch al taaie vraagstuk. En dat laatste vormt juist de uitdaging, want kan alleen maar goed gaan wanneer er een zeker niveau is bereikt in de kwaliteit van de sociale relaties die zich met zo’n vraagstuk bezighouden. Waaruit blijkt dat verzet geen louter individuele zaak is.

Het derde voorbeeld, een herinnering aan een pianoconcert, geeft woorden aan wat je hoort gebeuren tussen op elkaar afgestemde mensen.

1 Zorginnovatie

Een vroege winterochtend, een eeuwenoud klooster, de laatste Kapucijnerbroeder is onlangs vertrokken. Mensen uit de buurt komen er al jaren en helpen de gebouwen en de plek in perfecte staat te houden. Maar wat gaat er met het klooster gebeuren?
Het klooster is klaar om in de traditie vernieuwd te worden. De pesthuisjes op het terrein herinneren aan de mogelijkheden die mensen altijd weer vinden om gezondheid te bevorderen. In de 21e eeuw net zo goed als in de 16e, toen het klooster werd gesticht.

Begin januari ontmoeten enkele mensen elkaar voor de eerste keer om elkaars plannen te leren kennen. Ze verkennen de mogelijke samenwerking tussen meejAnder en Avant Spirit.
MeejAnder is de naam van een groep mensen die in Brabant al een zorginnovatie aan het realiseren is en nu verkent of dat ook in de buurt van Nijmegen mogelijk is. In de zorg kijkt meejAnder naar wat nu nodig is: een plek waar mensen terecht kunnen die de zorg uit kunnen maar nog niet thuis kunnen komen, omdat ze ook begrijpen dat daar iets moet veranderen om heel te kunnen blijven. Toeval bracht deze mensen bij dit klooster. Het leidde zelfs tot een sollicitatie van een van die mensen bij Avant Spirit.
Avant Spirit heeft deze bijzondere plek een jaar van de broeders in bruikleen gekregen om te kijken of het geschikt is voor haar plannen in aansluiting bij de reeds lopende (geestelijke en lichamelijke) gezondheidszorg van Avant Sanare in Rotterdam (zie www.avantspirit.nl).
Op deze zaterdagmorgen vinden mensen uit deze twee verschillende groepen en met verschillende achtergronden elkaar op de professionele zorg vanuit medemenselijkheid. Die hebben ze niet laten insnoeren door de vaak onnodig complexe zorgsysteem vereisten. Het zijn gedreven, eigenzinnige mensen. Die eigenzinnigheid blijkt te kunnen samengaan.
Een van de Avant Spirit mensen vertelt over haar pad, vanaf novice in een gesloten orde van zusters via hulp aan verslaafden en HIV patiënten in de VS naar psychosociaal hulpverleenster in Rotterdam. Ze heeft de wens om hier in dit klooster opnieuw een leefgemeenschap van leken te starten vanuit katholieke geloofsbeginselen. Om deze leefgemeenschap mogelijk te maken en om een geheel eigen accent te geven aan de hulpverlening heeft Avant Sanare, waar ze voor werkt, Avant Spirit opgericht om in het gastenkwartier van het klooster mensen enkele dagen te laten vertragen en diepgang te bieden in een atmosfeer van aandacht. Ze zal leiding geven aan activiteiten die Avant Spirit hier verder zal ontplooien.
Er worden haar openhartige vragen gesteld, waarop ze, aanvankelijk terughoudend, later met veel openheid, ook over haar twijfels en dilemma’s, antwoord geeft. En ze stelt de anderen soortgelijke vragen – die niet anders dan in dezelfde openheid van geest kunnen antwoorden. Dat leidt tot uitwisseling van ideeën over wat zorg kan zijn.
Iemand van meejAnder brengt haar motivatie ter sprake om te experimenteren met een andere vorm van zorgdragen, met alternatieve vormen van weer heel worden. Volgens haar kun je dat vinden in concreet bezig zijn in de tuin en met bereiden van voedsel. In creativiteit, muziek, licht en lucht, in echt contact door de clown. Door bezinning in een met anderen samen gedeelde, veilige omgeving. En door vanuit een integratieve gezondheidszorg aan te sluiten bij Westerse en Oosters vormen, natuur- en energetische geneeswijzen, familieopstellingen en meer, tussen hemel en aarde. Tussen ziek zijn en weer beter worden kan een andere weg worden ingeslagen en kunnen mensen leren om ongezonde paden te verlaten.

Als ook de directeur van AvantSanare aanschuift is er door de uitwisseling tijdens dit gesprek een fundament gelegd. Daarop kan zelfs het meest operationele probleem dat daarna ter sprake komt verbonden blijven met waarom het de mensen te doen is: de intentie en de aard van wat hier op het gebied van gezondheid en zingeving tot stand kan worden gebracht. Zeker op een plek als dit klooster waar altijd al gewerkt is door mensen die in iets geloven en dat in andere mensen terugzien. Waar gebouwen, tuinen en omgeving meer dan eeuwenoude stille getuigen van zijn: ze bieden een vruchtbare bodem voor vernieuwing. Door de wijze waarop in het onderlinge gesprek concreet gemaakt wordt wat daar wel en niet kan (of juist moet om praktische redenen, zoals financiële of contractuele redenen) wordt het handelingsbereik van beide groepen verrijkt.

Wie dat meemaakt is zich bewust van het unieke karakter van deze gebeurtenis. We zijn zó gewend aan uitwisselingen vol gebreken die tot teleurstellende resultaten leiden, dat je bijna vergeet dat mensen samen in staat zijn om een collectieve geest te scheppen die de voorrang geeft aan de zaak zelf waar het om te doen is. Ieder zal aan zo’n gebeurtenis zijn of haar eigen woorden geven, of het misschien bij woordeloos ervaren (kunnen) laten.
De ‘empathische ervaring’ en mimesis zijn aan het werk te zien in de doorwerking van deze collectieve geest in de zaak zelf. Die zit al in het vermogen van mensen zelf. In hun manier van communiceren met elkaar, in de expertise waarmee ze aan tafel zitten en in de wijze waarop die expertise ten goede komt aan de zaak die hen aan het hart – de zorg voor mensen - gaat (en niet aan henzelf). Daar zijn mensen toe in staat. Dat activeren ze bij elkaar door invoeling in wat de ander wil zeggen.

Wanneer mensen door het gesprek in de situatie zelf verzinken ervaren ze erin het waarheidsgehalte ervan. Wie dit meemaakt raakt overtuigd van het verschil tussen ervaring en belevenis. De laatste isoleert individuen van elkaar, de eerste verbindt, verhoogt de kwaliteit van wat mensen samen kunnen denken en doen: een nieuw begin scheppen.

2 Vluchtelingenstromen

Al zijn er veel feiten bekend over de vluchtelingenstromen (60 miljoen mensen) en over terrorisme, waardoor nog meer mensen op de vlucht slaan, wie beheerst ze voldoende om er iets zinnigs over te kunnen zeggen? Wie zelf comfortabel leeft kan moeilijk een reële voorstelling hebben van hoe het voelt om een vluchteling (of migrant) te zijn.

Neem het gevluchte gezin dat ‘tussen’ procedures zit.
De eerste statusaanvraag is mislukt en de tweede nog niet gestart. Het gezin is al veilig voor (oorlogs)geweld, maar gewoon leven is nog steeds onmogelijk. Je spreekt nauwelijks Engels, laat staan de taal van het land. Zonder status heb je geen enkel recht op wonen, zorg of onderwijs, zelfs de voedselbank moet de deur voor je gesloten houden. Ondanks de illegale status zijn er mensen (tot en met burgemeesters toe die ervan weten) die zo’n gezin helpen: die zorgen voor een tijdelijke plek om te wonen, dat er gegeten kan worden, die helpen om de kinderen naar school te laten gaan en je uitnodigen voor de Paasbrunch met de familie thuis.
Die mensen gebruiken daarmee vrijheid waarover ze in hun particuliere domein beschikken én overtreden tegelijk de wet. Of dit laatste wel of niet een juridische kwestie wordt hangt van de omgeving af waarin zich de hulp aan mensen met een illegale status afspeelt.
Er hoeft maar iemand op een verjaardagsfeestje iets te zeggen over een buitenlands gezin in een leegstaand huis in de straat en bij een andere aanwezige die in zijn werk te maken heeft met de vluchtelingenproblematiek kan dat een kattenbelletje worden waar hij of zij de volgende dag iets mee gaat doen. Gevolg: politie aan de deur die om papieren vraagt, die er niet zijn, geschrokken kinderen (die gelukkig ook merken dat niet elke politieman of –vrouw alleen maar je integriteit schendt en kan doen en laten wat hen goed dunkt), vader die mee naar het bureau moet en later weer wordt vrijgelaten (met wekelijkse meldingsplicht).
Uiteraard gaat het helpende netwerk, ontdaan door deze volkomen onverwachte ontwikkeling, naar een nieuwe en veilige plek op zoek. Misschien wordt er extra rechtshulp bij geschakeld.

Als er geen nieuwe plek om te wonen wordt gevonden is de eerder veilige plek blijvend onveilig: want hoe lang tolereert de politie dat je hier illegaal verblijft? Als je geluk hebt komt de politie mensen te kort (ziekteverzuim, vacatures, gebrek aan middelen en een paar ‘grote’ evenementen met flinke veiligheidsrisico’s) en verliezen ze het gezin een beetje uit het oog. En blijven vrijwilligers je voorzien van een plek om te wonen, van voedsel en kleding, van contacten met mede mensen. Heb je dat geluk niet dan word je ’s ochtends in alle vroegte met je gezin van bed gelicht door een stuk of tien politiemensen (over overmacht gesproken), opgesloten in een gezinsdetentiecentrum om vervolgens op het vliegtuig terug te worden gezet. Zonder dat de uitzettende dienst verantwoordelijkheid heeft voor wat er met het gezin bij terugkomst gebeurt.
Mensen vluchten wanneer een totaliteit niet in staat is om tolerantie te tonen voor dat wat van zichzelf verschilt, niet-identiek is. Aan de kant van het vertrek worden die mensen uitgestoten, aan de kant van aankomst worden ze om diezelfde reden niet opgenomen.

Als de totaliteit totalitair is kan ze het andere, het niet-identieke, slechts vernietigen om daarmee een zuivere identiteit te behouden. Is de totaliteit dat niet maar vormt het wel een democratisch juridisch, politiek, economisch en cultureel systeem, dan worden vluchtelingenstromen een veelkoppig beleidsvraagstuk met vele schakels in een keten tussen binnenkomen, (onder voorwaarden) blijven of uitzetten. Een politieke (akkoord), juridische (grenzen, status), economische (bestaansmiddelen) en sociaal culturele (taal, integratie, onderwijs) kluwen van draadjes waarvan niemand het begin en eind in handen heeft.
Instituties die een functie hebben kunnen niet om dit vraagstuk heen. Een rechtsstaat erkent principieel verschillen tussen belangen van gelijke individuen en is zo ingericht dat die verschillen erkend en gewaardeerd kunnen worden. Maar slechts voor diegenen die er al toe behoren. Het feit dat die instituties dat voor die individuen moeten doen, biedt overigens geen garantie dat alle instituties dat feitelijk ook doen. Ervaringen met fouten die het vertrouwen in de overheid verminderen of met systeemwijzigingen die alsmaar niet blijken te werken, verhogen de kansen op gevoelens van onveiligheid bij mensen en van bedreiging door het niet-identieke dat binnen stroomt. Op gevoelens van onveiligheid en bedreiging reageren mensen met wij (‘brother’, buurman) en zij (vreemdeling, vluchteling).

Zo testen de omvangrijke vluchtelingenstromen de feitelijke aard van de totaliteit (op totalitarisme), de kwaliteit van de instituties (in hoeverre ze doen wat ze beloven, gezien de functie die ze hebben) en het oordeelsvermogen van individuen op waar wat anders is, echt een bedreiging vormt voor de manier waarop jij gewend bent om je leven te leiden en waar niet.
Omdat het een internationaal vraagstuk is, kan geen enkel land – tijdens die drieledige test – zich onttrekken aan contaminatie door de antwoorden van de andere landen op deze test. Maar elk land moet dat doen zonder dat er sprake is van een enigszins solide gemeenschappelijke noemer. Binnen wat een constellatie is van op elkaar botsende of elkaar negerende elementen, waarin natuurlijk vormen van samenwerking eveneens mogelijk zijn.

De vluchtelingenstromen testen dus tegelijk de inrichting van en de interactiepatronen in zo’n constellatie. In menig opzicht eindigt ons inlevingsvermogen inderdaad bij de landsgrenzen, constateert Scheffer (2016, 104). Na eerder bioloog Frans de Waal aangehaald te hebben om het beeld van de berekenende, geïndividualiseerde burger aan te vullen met het vermogen tot empathie dat ook tot de menselijke natuur behoort en onze toegenomen gevoeligheid voor het lijden van anderen in de afgelopen eeuwen. Of is dit ‘slagboomfilosofie’ (Mau, 2016) en is zelf georganiseerde orde wel degelijk zonder grenzen mogelijk?

3 Adagio assai

Iets beweegt er nog in de tijd, maar veel is het niet. De weg omhoog is té steil en te slecht. Met opzet. Hier is het al bijna een eeuw lang geen optie om een weg aan te leggen voor voertuigen die de stilte verstoren en het milieu belasten. Dat zou het einde zijn van de zomerfrisse rust waar deze plek door al die jaren heen voor bedoeld is. De reiziger gaat op eigen kracht naar boven. In de stilte zijn hartslagen en ademhalingen goed te horen. Omhoog gaat de vrouw met een fragiel postuur en strooien hoed. De inspanning die ze levert, de cadans van voet, hart en ademhaling brengt een herinnering boven aan een van haar concerten. Aan een cadans van handen, harten en ademhalingen.

Niet alleen die van haar, maar die van haar samen met de musici waarmee ze het pianoconcert uitvoert. Tijdens het Adagio assai lijken door haar handen aan de piano en de adem en vingers van de alt hoboïste de tonen in een haast bovennatuurlijk perfecte spiraal omhoog te klimmen. Misschien zoals de componist dat ooit gedroomd heeft. Natuurlijk zijn ze heel goede musici, kennen ze het muzikale thema door en door en ligt de verhouding van solo-instrument en schaduw klank, van solist en orkest vast. Maar moeiteloos overbruggen de klanken de ruimte tussen hun instrumenten en spiegelen ze elkaars interpretatie, waarvan de uitdrukkingskracht alsmaar toeneemt. Dit keer op een manier waarvan ze zelf ook verrast opkijken.

Incognito komt ze boven op de plek van bestemming waarover ze ooit bij toeval in een Engelse krant las. Waar iets moois bewaard blijft. Haar ingeving op deze vrije dag tussen concerten in Milaan en Rome om zich beneden in het dorp af te laten zetten en deze reis omhoog op eigen kracht af te leggen, maakt haar samen met de herinnering aan het concert, gelukkig.

Prudent te gebruiken

Het voorgaande kan samengevat worden in een paar vuistregels:
De basis van sociale en politieke verantwoordelijkheid ligt bij subjecten die een zaak van een gezamenlijke kant kunnen benaderen en het ‘object’ voorrang geven. Zonder ziel, onze beste metafysische illusie waarmee we voortdurend innerlijk spreken (als de op straat verward in zichzelf pratende man bij Kessels), gaat dat niet, want alleen dan schep je een zelf (in het drijfzand, in de lege maas in het net) dat het niet uitdrukbare kan uitdrukken.
De inzet is antwoorden aan de ‘vraag’ van de ander.
Dat gebeurt door middel van empathische ervaring (‘anderen doen ons ontstaan’).
Ook onder (eenzijdig) rationeel vormgegeven verhoudingen en relaties (rationeel-irrationeel).

Actuele focus is het lijden door het vastlopen in ongezonde patronen (bijvoorbeeld in de zorg) en door het ‘gaan lopen’ (vluchtelingen, migranten) uit onveilige en arme gebieden zonder toekomstperspectief voor een volwaardig leven.
Op rationele wijze met gebruik van mimesis (contrapunt van begrippen) om culturele verschillen te kunnen waarderen, worden zulke vraagstukken, door zelf oplossingen in kwesties te bieden (verzet), tot politieke en sociale verantwoordelijkheid gemaakt.

Het verbinden van empathische ervaring en rede is nog niet zo gemakkelijk. Het vergt een existentiële keuze, met inzet van mimesis naast je conceptuele en andere professionele bekwaamheden. Daardoor ben je in staat je zodanig in een situatie, gebeurtenis of context te laten verzinken dat je er in (en niet er over) het waarheidsgehalte in je opneemt. Het ware denken komt in het object tot rust, zegt Adorno. Dat is een haast vergeten manier van denken (en doen; van Nieuwstadt, 2014) in een wereld van Ik-bv, Ik-kwadraat en overgewaardeerd constructionisme. Aan deze manier van denken en handelen kleeft een groot nadeel: overbodig verzet, permanente achterdocht voor wat er mis kan zijn aan professionele praktijken en aan ‘handige lijstjes’ (meestal ‘gebaseerd op onderzoek’) om individueel de frustraties te leren verdragen van botsingen tussen inhoud en systeem, door te kunnen blijven werken zelfs in onveranderbaar lijkende structuren en gedragspatronen.

Als ik, geheel overbodig, maar kan het niet laten, even terug mag naar de problematiek in complexe organisaties, meen ik van experimenten met het zelf in organisaties terug te zien dat veranderen via het ‘zelf’ en relaties (communicatie en interactie) met ‘de ander’ wordt aangevlogen. Dat daar enorme behoefte aan is, lijdt geen twijfel. Maar de normale gedachte dat je via ontwikkeling van bewustzijn en gedrag, via het leren jezelf opnieuw uit te vinden, te worden wie je bent, – liefst op een speelse manier of in termen van spelen met betekenis in het handelen, van leren acteren – organisaties verandert, verdient kritiek.
In de geslaagde veranderprojecten is het zeker zo (zie h. 12) dat je werkelijkheidsdefinities en patronen collectief kunt leren doorbreken. Het verhaal verandert op de sociale dimensie.
Maar wat organisatieproblemen in stand houdt en derde orde leren blokkeert is de wisselwerking tussen die verhalen en de materiële en symbolische kenmerken van de omgeving, met structurele kenmerken van sociale systemen (maatschappij, interacties, organisaties) of levensvormen.
Als je die wilt meenemen in veranderingen van complexe organisaties wordt het een stuk ingewikkelder om te kunnen blijven aansluiten bij de ervaringswereld, bij wat aan zichzelf werkende subjecten ervan vinden. Die doen er dan minder toe dan ze zelf (als lege plek) geneigd zijn te denken. Wat dat betreft heeft Luhmann een goed punt. Maar uitgaande van een ‘objectivisme’ zijn er ook binnen het subject-object schema nog interessante mogelijkheden. Zou ik nu zeggen. Maar dan moet je radicaal objectief denken tot in het absurde van mens-zijn toe.

Het is wel duidelijk dat het project Watiknietbegrijp probeert om weg te blijven van het repertoire dat het zelf en het vormgeven van relaties met de ander overschat (zoals in cultuurverandering). Want te veel accent daarop draagt ertoe bij dat in organisaties structuren die veel lijden veroorzaken en levensvatbaarheid aantasten, niet herontworpen worden.
Door mijn opvatting over de rede en het voorstander zijn van ‘objectivisme’ heb ik mij ook altijd verzet tegen de onderwaardering van de rationele traditie in veranderpraktijken: rationaliteit wordt daarin vaak voorgesteld als het betekenis vernietigende van waar het zelf naar op zoek is. Wat een enorme denkfout is over wat de rede is. Daar zijn wel oorzaken voor aan te wijzen, zoals het behaviorisme in de psychologie, het machinedenken in organisaties of de dominante cijferideologie waarin alleen wat berekend kan worden telt. Dat doodt betekenis. Alleen zijn dat gedaanten van, eenzijdige misbaksels van het hele verhaal van de rede. Niet de rede zelf.

Ik probeer de organisatie en haar hardnekkige problemen van disfunctioneren en verandering van de andere kant te benaderen: juist door de rede in haar volle omvang te gebruiken. Organiseren te zien als het samen oefenen in het bijna subjectloze, maar wel levende, met anderen gedeelde ervaren van, denken en redeneren over wat de mechanismen zijn die ons leven, onze maatschappij en organisaties zo veelvuldig de verkeerde kant op ‘sturen’. Paradox is dat je ondanks alles wat tégen het individu spreekt en tegen een positie ‘buiten’ van waaruit je kunt kijken naar wat er gebeurt (zie Luhmann, maar eveneens Adorno), daarbij van een ‘Eingedenken der Natur im Subjekt’ (‘van het zwijgen waaruit alleen natuur spreekt’) moet blijven uitgaan om iets van de goede richting te kunnen ontwaren. Adorno en Camus doen dat. Met kunst.
Natuurlijk is deze hele onderneming op zichzelf ook paradox. Maar past bij wat ik zeg.
Al studerend en schrijvend over de kwesties beleef ik alle inherente verrijkingen en beperkingen van het denken dat het gewicht van het bewustzijn van het ‘zelf’ (en ‘de ander’) zo klein mogelijk tracht te maken. Daardoor is tijdens het project mijn bestaan sterk geïntensiveerd. Ook mijn streven naar de voorrang van het ‘objectieve’ drukt natuurlijk toch slechts een zo objectiverend mogelijke oriëntatie van een subject op het bestaan uit. Helderder dan in daarover schrijven kan ik het voor mezelf en anderen niet maken. Bestaan zonder geschreven woorden – zoals in dit project – is eenvoudig ondenkbaar. Reddingsboei voor mensen met storingen in het autistisch spectrum die nog in woorden denken? Op de rand van de schriftcultuur? Hopeloos ouderwets?

Met het verzet en die permanente achterdocht moet je leren omgaan en dat kan lang duren, zoals in dit project zelf is gebleken. Maar daar kom ik in het afsluitende hoofdstuk op terug. Net als op de rol van de ziel, deze ‘voor het leven noodzakelijke illusie’, en op het individueel kunnen veranderen (ook van levensvormen, systemen en wat dies meer zij).
(afgesloten 30 05 16; wijzigingen september 2016, februari 2018)

Naschrift 1

Op 15 november 2016 is de oorspronkelijke titel (Slotakkoord ontdaan van ik) veranderd in de huidige titel. Het citaat van Zweig erbij vond ik de dag erna. Een goed teken.
Na aanschaf van Jansen (Triptiek van de tijd, 2010) op 3 december 2016 ligt de geschiedfilosofische benadering weer helemaal open (zie Kroniek).
Op 9 december 2016 ontdek ik het werk van de Duitse socioloog en sociaal filosoof Hartmut Rosa. Dit jaar verscheen zijn boek Resonanz als antwoord op zijn eerder verschenen Alienation and Accelaration. Een ‘Soziologie der Weltbeziehung’, oriëntering op de wereld; empathische ervaring is een vorm van resonantie zegt hij in een tv-interview (ARD alpha, 10 juni 2016). In zijn college over de logica van de dynamische stabilisering (Werkstatt Zukunft, universiteit Oldenburg, november 2015) komt ook het woord mimesis langs.
Rosa bekritiseert de ‘escalerende’ verandering als principe van de moderniteit. Politiek gestuurde verbetering van economische processen om voortdurend te kunnen blijven groeien (‘Steigerungszwang’). Kost ons meer dan het oplevert. Wordt een tijdprobleem. Maar tijd kun je niet vermeerderen, slechts verdichten (is versnellen). Dus moeten we de logica van de dynamische stabilisering zien te doorbreken. En desynchronisatie voorbeelden zoeken. De drie voorbeelden hierboven zijn voorbeelden van resonantie, in de zin van Rosa.
Zie over de leeservaring van Rosa deel 2 Kroniek (o.a. zijn gebruik van het woord constellatie). Zie eerder Taylor over persoonlijke resonantie (hoofdstuk 9, par. 4) en het resoneren van Obama’s speech bij Mandela’s begrafenis (zie Kroniek).

Naschrift 2

Na doorvoering van de laatste wijzigingen op 25 februari 2018 bereid ik de bijeenkomst met het drie-keer-nèks-groepje van de dag erop voor. We lezen Unger, The Self Awakened (2007). Bij de passages op o.a. 8, 14, 16, 18, vanaf 36 gaat hij zeker de kant van C en A (zie op p. 42 mimic) en op 55 staat: A radicalized pragmatism is the operational ideology of the shortening of the distance between context-preserving and context–transforming activities. (zie ook deel 2 Kroniek)
Vraagt om drie filosofische houdingen:
- reflectie (theorie) en actie
- ontkenning dat mogelijkheid aan actualisering vooraf gaat, het actuele is juist het begin van nieuwe mogelijkheden
- denaturalisering van het materiaal waarmee we de menselijke wereld van maatschappij en cultuur maken; het zijn geen natuurlijke dingen, ze bestaan min of meer, dat hangt af van hoe we over ze denken; hoe ‘sterker’ ze bestaan, hoe zwakker we denken (hoe groter de afstand tussen onze context behoudende en onze context transformerende activiteiten).
Kortom er moet een artikel of zo komen over objectief denken volgens Adorno, Camus, Rosa en Unger (en Nagel, The view from nowhere) in relatie tot organiseren en veranderen.

17. Volg het spoor terug van mimesis: Camus en Adorno pdf