Inleiding
Zo’n woningcorporatievraagstuk als behandeld in het vorige hoofdstuk zou als eerste stap gebaat zijn bij een analyse met behulp van Achterbergh en Vriens’ 3D model. Daarmee kunnen de kwesties van alle afdelingen samen (dus ook Bedrijfsvoering) vanuit zowel de sociale dimensie (veranderen) als vanuit de infrastructuurkant (ontwerpen) in kaart worden gebracht. Misschien probeer ik dat nog wel eens. Vervolgens kan de analyse voortgezet worden aan de hand van Thompsons systeembenadering, zoals die hierna uiteengezet wordt.
Wat is Thompsons systeembenadering ons na al die jaren nog waard?
Vijftig jaar geleden verscheen Sgt. Pepper’s Lonely Hearts Club Band en werd Fairport Convention opgericht: ‘Who knows where the time goes’, mooier wordt het niet.
Nou ja, vooruit dan: ‘Midnight in Harlem’ (Tedeschi Trucks Band).
Thompsons Organizations in Action is ook uit 1967. Het boek is een ‘actuele’ klassieker dat ook in 2017 nog wordt herdrukt en gelezen. Terecht.
De wereld waarin het verscheen bestaat al lang niet meer. Maar het boek bewijst keer op keer zijn bruikbaarheid en heeft betekenis voor het systeemdenken in en over organisaties.
In Thompsons tijd werd het belang direct gezien. Van Dijck (1972) gebruikt Thompsons theorie in zijn sociologisch proefschrift, waarmee hij in Nederland ook de veranderkunde nieuwe wegen laat zien (Smid, 2018). Daarna is dat belang vaak opnieuw bevestigd. Bijvoorbeeld in een studie naar tijd en werk (Hassard, 1996) of in een boek dat qua titel al de schatplichtigheid toont (Clark, Organizations in Action: Competition between Contexts, 2000). Onlangs zette Nickols (2015) alle 93 proposities uit Thompson nog eens bij elkaar en er is zelfs een ‘Japanse Thompson’ variant (Takahashi, 2016).
Thompsons werk heeft aanmerkelijke invloed op de fundering en de uitbouw van de ‘administrative science’: de wetenschap van het inrichten van en beslissen in organisaties. Hij vormde een spin in ’t web als medeoprichter van de Administrative Science Quarterly (1956), als redacteur met journalistieke competenties én als ontwikkelaar van wetenschap. Thompson weet wat er zich in organisaties en in de economie afspeelt en verwerkt een grote hoeveelheid onderzoeken. ‘One best way to organize’ bestaat niet, moet Thompson gedacht hebben, maar er moet wel het beste systeemtheoretische kader te bedenken zijn om voorspelbaarheid en onzekerheid in organisaties mee te kunnen analyseren en organisaties op koers te houden.
Daar is hij een heel eind in gekomen. Dankzij conceptuele helderheid verschaft Thompson inzicht in het systeemgedrag van organisaties. Hij lanceert als vernieuwend vertrekpunt dat organisaties open systemen zijn die streven naar geslotenheid. In het toenmalige debat over systeemtheorie verzoent hij daarmee twee tegengestelde kampen: de organische (‘naturalistic’) en de mechanistische (oorzaak-gevolg) systeemdenkers. Aan de hand van een ‘drie lagen’ model geeft Organizations in Action zicht op de vele manieren waarmee organisaties de afstemming op heterogene en dynamische omgevingen regelen (onzekerheid) en toch zodanig voorspelbaar zijn in het primaire proces dat de coördinatielast laag blijft. Vernieuwd systeemdenken in organisaties begint bij Thompsons Organizations in Action.
Wat betreft actualiteitswaarde is Thompson zeer bruikbaar bij vragen waar ook adviseurs die betekenisvol willen organiseren en veranderen tegen aan lopen. Bijvoorbeeld bij te hoge coördinatielast. Dat is een kernbegrip in Thompsons systeemtheorie. Daarmee brengt hij terug in onze herinnering welke vormen van afhankelijkheden tussen activiteiten er bestaan en wat de bijbehorende coördinatiemechanismen zijn. Als dat goed is ingericht kan het management zich wijden aan (en wel echt waarde toevoegen door) het regelen van de dynamiek en heterogeniteit vanuit de omgeving. Zo sluiten in termen van Thompson de technische rationaliteit en de organisatorische rationaliteit van het systeem op elkaar aan. Daardoor kan op institutioneel niveau ook echt focus liggen op open relaties met de omgeving. Daarmee anticipeert Thompson op (is voorloper van) de huidige netwerktheorieën en hypes van business models en innovatie. Als je het primaire proces echt goed in de vingers hebt, kan je gaan variëren met in welke omgeving je dat doet (zoals Amazon Go en andere game changers doen).
Om de elegantie van Thompsons theorie goed te laten zien is het goed om Thompson stap voor stap te behandelen. Achtereenvolgens komt van zijn systeembenadering aan de orde:
• Het ‘level’ (drie lagen) model (gesloten/open systeembenadering),
• Drie typen primair proces (‘technologie’),
• Drie typen afhankelijke activiteiten en coördinatiemechanismen in het primair proces (coördinatielast),
• Omgevingsstrategie en primair proces, organisatorische en technische rationaliteit.
De illustratieve casus Amazon Go laat zien hoe vruchtbaar deze systeemtheorie nog steeds is. Zelfs voor een vijftig jaar geleden nog volkomen ondenkbare revolutionaire innovatie van winkelketens als Amazon Go. Maar eerst een schets van de context van de jaren zestig.
Organizations in Action in context van de jaren zestig
In de tijd dat van Simons’ Administrative Behavior (1947) de tweede druk (1957) uit is en Chandler (1962) vaststelt dat er een fit moet zijn tussen strategie en structuur van een organisatie om te (kunnen) presteren, hangt aan twee zijden van de oceaan een theorieontwikkeling in de lucht. Aldus Perrow in zijn herinneringen aan Joan Woodward. Hij merkt op dat in de jaren ’60 van de vorige eeuw Lawrence & Lorsch, Woodward, hij zelf en Thompson, zonder dat van elkaar te weten, in dezelfde richting dachten. Die richting, later als contingentiebenadering bekend geworden (Reed, 1996; Donalds, 1996, p. 58-61), vond een vruchtbaar vertrekpunt in het bekende onderscheid tussen mechanistische en organische structuur (Burns & Stalker, 1961; zie ook Thompson, 2003, xv-xxiii).
De klassieke managementschool domineerde weliswaar de eerste helft van de 20e eeuw nog, maar werd vanaf de jaren ’30 steeds meer uitgedaagd door de Human Relations benadering. Daarin staat de medewerker als individu met sociale en psychische behoeften centraal en daarmee ook de groepsdynamiek, als een belangrijke factor in het organiseren van werk. In mechanistische organisaties in stabiele omgevingen, met taken met lage onzekerheid en hoge voorspelbaarheid definiëren leidinggevenden met monopoliekennis over organiseren de rollen. Daarentegen worden taken in organisaties met organische structuren in dynamische omgevingen gezien als veel gevarieerder in onzekerheid (laag/hoog; productie/innovatie). Daarin worden rollen veel losser geformuleerd in discussies tussen medewerkers die eveneens over gevarieerde kennis van organiseren (inclusief de productietechnologie) beschikken.
In dit veld van ideeën over organiseren en toenemend empirisch onderzoek naar complexe processen in en buiten organisaties ziet Thompson als een van de eersten (in aansluiting bij de Carnegie school van Simon e.a.) organisaties als losjes koppelbare systemen. Het valt hem op dat organisaties met inherente tegenstellingen van primair proces en omgeving een goed werkende structuur blijken te hebben, maar dat de wetenschap niet beschikt over de taal om die realiteit goed weer te geven. Organisaties blijken zowel als gesloten systemen zekerheid te zoeken in het primaire proces, als open systemen te zijn die ingesteld zijn op onzekerheid in de omgeving. Zijn deze concepten nou theoretisch wel zo onverenigbaar als gedacht in de tegenstelling tussen mechanistische en organische structuren, vraagt Thompson zich af. Moeten organisatiestudies per se ofwel de ogen sluiten voor onzekerheid om rationaliteit te zien of juist rationaliteit gaan onderwaarderen ten gunste van spontane processen? En daarom, zeggen Orton en Weick:
‘Thompson's contribution was to see that one way to preserve both rationality and indeterminacy in the same system is to separate their locations. He treated the technical core as a closed, rational system that eliminated uncertainty; the institutional level as an open system that "faced up to uncertainty" and permitted "the intrusion of variables penetrating from the outside"; and the managerial level as a system that "mediated" between the two extremes’. (Orton, Weick, 1990, 12)
Actuele problemen
Wat Thompson in zijn systeemtheorie expliciet maakt blijkt vaak gewoon impliciet georganiseerd (zo vanzelfsprekend vinden we het). We zijn dat echter onberedeneerd met voeten aan het treden en maken er dus een potje van. Of we zien het als tegenstander van betekenisvol organiseren door het ‘perfect’ organiseren te noemen met kenmerken die met constructionistische uitgangspunten van veranderen botsen. Maar dat punt zijn we nu wel zo’n beetje voorbij. Doorontwikkeling van organisaties vraagt om het expliciteren van impliciet geworden kennis (’tacit knowledge’) om vervolgens beredeneerd te kijken hoe het dan anders kan. Neem het volgende voorbeeld.
In de GGz worden door de complexere problematiek van cliënten, de eis tot behandeling volgens de laatste inzichten, de gerichtheid op meer herstel én de eigen regie van cliënten de relaties met cliënten (problematiek, regie), behandelaars (competenties), opdrachtgevers en verzekeraars (meer herstel) uitgebreider en ingewikkelder. En wachtlijsten groeien.
Wanneer iemand uit de GGz met Thompson kennis maakt, gebeurt het volgende:
‘Ondanks dat ik Thompson nog niet begrijp is het me wel gelukt voor een behandelonderdeel in de GGz waar nu een lange wachttijd voor is (en waar veel over afgestemd wordt) door middel van een planning (het betreft nl sequentiële afhankelijkheid) de wachttijd terug te brengen met 85%, van 26 naar 4 weken!’
Afhankelijke activiteiten worden niet door het juiste mechanisme gecoördineerd, een ongeschikte vorm van afstemming leidt tot een onnodig oplopende wachtlijst. Gelukkig gaat iemand op basis van explicitering van de afhankelijkheidsrelaties tussen activiteiten ook de juiste coördinatie invoeren met een positief gevolg voor de wachtlijst. De les hieruit is dat organisaties met een hoge coördinatielast gewoon niet de impliciete vanzelfsprekendheid van de oorzaken ervan kunnen doorzien (‘inhibition’). Expliciteer je dat aan de hand van Thompson (zie par. 3c), zoals in het voorbeeld, dan verminder je al onnodige complexiteit in het hele netwerk van activiteiten en relaties, daarmee de coördinatielast en de -kosten. De werkdruk daalt en de organisatie boekt tijdwinst in relaties met cliënten en andere belanghebbenden.
Thompsons systeemtheorie maakt duidelijk dat waar de afhankelijkheidsrelaties tussen activiteiten niet door het juiste coördinatiemechanisme worden geregeld 'regelgaten' of losliggende regels (in plaats van 'tegels') ontstaan, waar je flink over kunt struikelen. De reflex vanuit organisaties die voortdurend struikelen over losliggende regels is om intern en extern in te zetten op administratieve verantwoording dus verhoging van de coördinatielast en -kosten, ten koste van de prestatie voor de klant terwijl de vraag complexer wordt en toeneemt, dus je toch al capaciteit te kort komt.
In de ijzeren greep van resource efficiency denken (het verantwoorden van middelengebruik als struikel regel in mensen en bij administratie, financiën, beheer) gaat het zicht op de functie van geslaagde coördinatie voor het realiseren van doelen en voor aanpassing aan de veranderende omgeving verloren door het groeiende aantal administratieve taken.
De managende, voorbereidende en ondersteunende functies faciliteren de administratieve verantwoording naar beste eer en geweten met nieuwe middelen (checklist, protocol, intranet, EPD of andere digitale dossiers), met als gevolg dat er steeds meer mensen dààr aan moeten werken in plaats van aan de order of de cliënt. Daarmee is tevens de sluipmoordenaar van de werkdruk door de achterdeur binnen gelaten.
In het individu en de groep wordt dat een werkelijkheidsdefinitie waarvoor de tacit knowledge ontbreekt om dat operationeel nog open te kunnen breken. Angst dat het een administratieve chaos wordt, waarin niemand meer weet waar hij of zij aan toe is (posities) en voor het ontstaan van reputatieschade, bezegelen de opwaartse spiraal van verantwoording en coördinatielast.
Het bovenstaande voorbeeld illustreert dat Thompsons benadering nog steeds toepasbaar is bij coördinatievraagstukken die in allerlei sectoren actueel zijn. Om zijn hele theorie te behandelen zal een in de jaren ’60 nog volkomen ondenkbare manier van organiseren, de platformorganisatie én winkelformule Amazon Go, de winkel waar je telefoon registreert wat je uit de schappen pakt en waarmee je ook automatisch afrekent als je de winkel uitloopt, als illustratiecasus dienen.
Illustratiecasus: Amazon Go
(Bron: RetailDetail 7 december 2016, Stefan van Rompaey)
De winkelervaring getransformeerd
Wat als… je een winkel kon binnenlopen, nemen wat je nodig had, en gewoon weer kon buitenwandelen? Met die eenvoudige vraag dropt Amazon een bom in de supermarkt wereld. Amazon Go is convenience 4.0 en een wake-upcall voor foodretailers.
Belichaamt Amazon Go de toekomst van de supermarkt? Afgaande op die intrigerende YouTube video [1] die meteen viraal ging, is Amazon er in elk geval in geslaagd om een oplossing te vinden voor één van de meest prangende problemen waar supermarkten mee worstelen: het drastisch versnellen en vereenvoudigen van het afrekenproces. En hoe: quickscan- en selfscantoepassingen lijken plots hopeloos achterhaald, tests met QR-codes voor mobiel betalen zelfs lachwekkend primitief. Jawel, dit is echte innovatie, die de winkelervaring wezenlijk transformeert.
Echte innovatie komt van buitenaf
Die innovatie komt niet van Walmart, Carrefour, Tesco of Ahold Delhaize, om maar enkele bedrijven te noemen die al meer dan vijftig jaar star vasthouden aan een quasi ongewijzigd supermarktmodel, maar wel van Amazon, een technologiebedrijf dat in een mum van tijd de hele retailsector op z’n kop heeft gezet. Nu gaan de Amerikanen echter niet alleen betaalverkeer naar ongekende niveaus tillen, maar ook assortimentsbeheer, merchandising en personalisering - en dat in een fysieke winkel vol sensoren en artificiële intelligentie. Merk op: de technologieën die Amazon hier toepast, zijn grotendeels dezelfde technologieën die tot de zelfrijdende auto hebben geleid. Dat is erg interessant, want ook in automotive komt echte innovatie van buiten de sector, namelijk van Google, Tesla en de anderen. Zou dat een wetmatigheid kunnen zijn?
Amazon is geen e-tailer (meer)
Of beter gezegd: e-commerce bestaat niet meer: het is gewoon commerce geworden. "Bedien de klant op z’n wenken, eender waar, eender wanneer, eender hoe", is het nieuwe adagium: dus bouwt Amazon fysieke gemakswinkels, die shoppers een werkelijk naadloze winkeltrip garanderen. Ongetwijfeld begrijpt Amazon heel goed dat je voor het beantwoorden van onmiddellijke behoeften geen betere oplossing hebt dan stenen winkels, dicht bij de klanten. Gemak kun je online niet invullen, maar je kan wel de gemakswinkel drastisch verbeteren. Amazon Go is wat dat betreft versie 4.0.
Verschillende waarnemers voorspellen dat Amazon vroeg of laat (en eerder vroeg dan laat) een grote supermarktketen zal overnemen [dat is inmiddels gebeurd: Whole Foods]. Dan is het hek helemaal van de dam, wat overigens niet hoeft te betekenen dat Amazon niet langer potentieel ziet in onlineoplossingen voor FMCG [Fast Moving Consumer Goods]. Een tool als de Amazon Dash bestelknop bijvoorbeeld mikt gewoon op andere koopmomenten. Nee, aan de hegemonie van Amazon komt voorlopig geen einde.
Wakker worden
De Amerikaanse pers ziet Amazon Go vooral als een ‘job killer’. In alle sectoren vormt automatisering een bedreiging voor laaggekwalificeerde jobs en dat is in retail niet anders. Laat Amazon Go echter vooral een wake-upcall zijn voor de grote foodretailers: Amazon doet wat zij niet doen, met name radicaal innoveren. Het businessmodel van de supermarkt wankelt, maar tot nu toe beperken supermarktketens zich tot halve maatregelen: wat kosten besparen met selfscan, wat beleving toevoegen met een sushistand, wat e-commerce ontwikkelen als het echt niet anders kan. Het lijkt allemaal zonder veel overtuiging te gebeuren, met de handrem op.
Maar nu een technologiespeler zich écht komt moeien, dreigt voor klassieke foodretailers een scenario dat aan platenmaatschappijen en videotheken doet denken, tenzij ze razendsnel in actie schieten. Op welke termijn? Dat weet niemand. Slechts één ding is zeker: we ain’t seen nothin’ yet…