- Inhoud
- 8 | 1 Transformatie?
- Inleiding | Marktsegmenten in het advieswerk | Organisaties die de verstoringen niet kunnen 'regelen' |
- 8 | 2 Positionele illusies
- Vluchtroutes blokkeren | Taal verwarring | Van regime veranderen | Conclusies
- 8 | 3 In de geest van de Sitter - Jan Achterbergh, Jac Christis, Harrie Regtering (december 2022)
Tien jaar na het schrijven van dit hoofdstuk 8 komt een perspectiefvolle waardering van het werk van de Sitter tot stand. Titel: In de geest van de Sitter: uitdagingen nu en in de toekomst. Het is door Jac Christis gepresenteerd bij het 10 jarig bestaan van het Ulbo de Sitter Instituut. Het artikel (pdf) is in maart 2023 als pagina 8 | 3 toegevoegd. Aanrader: dat eerst lezen.
Inleiding
Het thema regimetransformatie komt aan de orde in boeken als Het nieuwe organiseren (Kuipers e.a., 2010, 23) en in artikelen in het M&O themanummer over de erfenis van Ulbo de Sitter (2011). Naar mijn smaak blijven daarbij enkele onderwerpen liggen. Onderwerpen die van belang zijn voor organisaties die juist nu met regimetransformatie aan de slag moeten en dus ook voor eventueel daarbij betrokken organisatieadviseurs.
Het eerste onderwerp is de maatschappelijke urgentie, de noodzaak om radicaal door het bureaucratisch regime heen te breken. Op tijd en niet als het te laat is beginnen. Structuren van (machine en professionele) bureaucratische organisaties blijken te zwak voor overleving, gezien de externe en interne vereisten. Voorbeelden daarvan zijn er genoeg en in crisistijd komen er steeds meer bij.
Twee herkenbare marktsegmenten van de advies branche (veranderkundigen en management en performance consultants) spelen verschillend op die vraagstukken in en ‘veroorzaken’ beide mede vertraging in regimetransformatie (in plaats van versnelling).
Het tweede onderwerp hangt samen met het eerste.
Waarom is de noodzaak tot regimetransformatie niet voor iedereen evident? Ik vermoed dat een zekere taalverwarring op het terrein van organiseren en veranderen daar een rol in speelt. Die taalverwarring heeft een specifiek ‘moderne’ achtergrond: de productieve rol van objectieve illusies. Het is modern om je vermogens tot het veranderen van illusies volop te oefenen en daarmee de persoonlijke wendbaarheid te vergroten. Praktisch wordt de noodzaak van regimetransformatie achtergesteld bij individuele zelfontwikkeling en -realisatie. In hun context leren mensen het oude spel op nieuwe manieren te spelen. Investeringen in het leren veranderen van systemen gebeuren zonder kennis van de benodigde structuurveranderingen in die organisaties. De aandacht voor zelfrealisatie gaat ten koste van het organiseren. De adviseur die succesvol regimetransformaties wil begeleiden, is in staat om dit onderscheid te hanteren. En is op beide gebieden gekwalificeerd.
Aan de hand van deze twee onderwerpen is dit hoofdstuk als volgt opgebouwd.
Eerst worden de tegengestelde krachten getypeerd die allerlei vraagstukken bekneld houden in het bureaucratisch regime. Daarnaast wordt gesteld dat taalverwarring over organiseren en veranderen intern en extern professionals belet om effectief die vraagstukken uit die beknelling te halen. De behoefte om te kunnen spelen met illusies, de behoefte aan zelfrealisering, ontneemt het zicht op de analyse van structurele oorzaken van problemen. Het pad naar regimetransformatie vraagt om een creatieve inzet van beide deskundigheden.
Marktsegmenten in het advieswerk
Veel van de bekende crisisverschijnselen slingeren heen en weer tussen twee tegengestelde krachten. De eerste kracht is die van het bureaucratisch regime: op functionele specialisatie en op bureaucratische regeling gerichte structuren in organisaties waarbij kosten en efficiency dominant zijn. De andere kracht is de professionele expertise en de netwerken en mensen die toegevoegde waarde leveren aan klanten, op grond van kennis, methodieken, technologie etc. die ze zelf ‘regelen’ (persoonlijk regelvermogen).
De botsingen tussen deze twee krachten zien we dagelijks. De zorgverzekeraar stelt een kwantitatief criterium vast waar ziekenhuizen aan moeten voldoen om borstkankeroperaties te mogen uitvoeren. De specialisten tonen aan dat de redenering achter dat criterium vanuit de zorg voor de patiënt met borstkanker, niet klopt. De productienorm botst op de vaktechnische norm. Overeenstemming over de bestuurlijke en organisatorische regels om het handelen van experts te beoordelen, ontbreekt.
Beide krachten hebben een legitimatie voor wat ze ten principale ordenen. Tegelijk moet worden vastgesteld dat elke kracht ook zó ver doorgevoerd wordt (woekert), dat ze contraproductief wordt en systeemverliezen veroorzaakt. Je kunt dat kortweg als volgt samenvatten. Aan de ene kant leiden structuren met hoge parameterwaarden op specialisatie en centrale besluitvorming tot onuitvoerbare regelgeving en tekortschietend toezicht. Aan de andere kant leidt (professionele) expertise in klantgerichte netwerken binnen dergelijke bureaucratische structuren met (te) veel persoonlijk regelvermogen, op den duur tot regelloosheid of vrijblijvendheid. En tot andere problemen (kwaliteit, veiligheid etc.).
Het is een standaardreflex in organisaties om dan met harde maatregelen en extra regels de beheersing te vergroten en vrijblijvendheid in te dammen. Soms wordt die reflex slim vermeden.
De Nederlandse Vereniging van Heelkunde publiceerde begin 2011 zelf opgestelde kwaliteitsnormen voor verschillende soorten kanker operaties. De inspectie en de verzekeraar Achmea nemen die normen over. Urologen hebben uit een rapport van het KWF zelf afgeleid dat ze minstens 10 invasieve blaaskankeroperaties per jaar moeten uitvoeren, omdat anders de kans op complicaties te groot wordt.
Maar er blijven genoeg voorbeelden van die automatische reflex opduiken in uiteenlopende sectoren. Zoals in die van de zorgverzekeraars en de ziekenhuizen die wel of niet bepaalde specialistische behandelingen mogen uitvoeren, van de hogeschool die met uitstroomfraude te maken heeft, van de basisscholen die protesteren tegen de overlast aan administratie en afrekencultuur of van de veiligheidsregio die na een groot incident intensief op de mate van samenwerking wordt doorgelicht.
Waar ernstige incidenten tot reputatieschade leiden, brengt deze automatische reflex ons nog verder van huis. Een typerend voorbeeld is de jeugdzorg. Incidenten leiden tot vérstrekkende regelgeving en daarmee tot risicovermijding en verstarring in de sector. Terwijl deze sector met steeds complexere vraagstukken wordt geconfronteerd en juist een flexibele organisatie met veel lokale regelruimte moet kunnen zijn om haar functie te vervullen.
Uiteraard wordt er volop gewerkt aan noodzakelijk geachte verandering.
Programma’s voor procesverbetering met Lean, voor bezielend leiderschap of voor (cultuur)verandering kom je overal tegen. Vanuit de ingebrachte inzet en expertise gezien lijken ze allemaal even goed. Maar zijn de programma’s goed omdat ze uitgaan van inzicht in het totaal van oorzaken van problemen en van verwachte gevolgen van interventies? Of zorgt iedere kleine beslissing, die logisch en betaalbaar lijkt, zoals bij de renovatie van een huis, opgeteld bij de andere beslissingen uiteindelijk tot een onbetaalbare woning, die ook nog eens niet aan de verwachtingen voldoet? Zonder inzicht in oorzaken en gevolgen in vergelijkbare gevallen, is elke keuze voor aanpak x of y een blinde vlucht vooruit.
In de adviesbranche zijn aanvragen op het gebied van Lean, cultuurverandering etc. ’business as usual’ en opdrachten van vaste klanten lopen vaak door omdat adviseurs waarde toevoegen. Mede daardoor zijn de twee eerdergenoemde segmenten in de consultancy industrie behoorlijk stabiel. Onderlinge verbindingen tussen de twee segmenten zijn zwak. Men concurreert alleen met soortgelijke aanbieders in het eigen segment over specifieke vraagstukken en daarbij passende dienstverlening.
Het eerste segment wordt bevolkt door veranderkundigen; zij gebruiken een aan de (sociale) psychologie, bestuurskunde en esthetiek ontleende taal die vooral het ‘zelf’ en het gedrag als punt van vertrek en aankomst beschouwt. Op methodische wijze leren mensen in organisaties binnen de eigen context verder te spelen met interacties en communicatiepatronen, binnen de eigen mogelijkheden, gezien positie en ambitie, opleiding en ervaring. De speloptiek en daarop geënte ontwikkelings- en leermethodieken zijn dominant. Veranderkundigen en deelnemers delen de verwachting dat het geleerde in praktijk kan worden gebracht. In dit segment is niet uitgesloten dat over waardestromen, verdienmodellen en structuren wordt gepraat, maar de diepgaande analyse van vraagstukken waarvan de oorzaken liggen in de productie- en besturingsstructuur blijft doorgaans achterwege. De oplossingen dus ook.
Dit laatste is nu juist wel het terrein van de management en performance consultants in het tweede segment. Ze maken analyses van waardestromen, businessmodellen en systemen vanuit economisch-rationele benaderingen. Ze leveren infrastructurele oplossingen waarin de bekende managementillusies (met name over beheersing van de interne en externe dynamiek) concreet in beslissingen worden vertaald. Daardoor verdwijnt de eerder geschetste automatische reflex echter niet, deze wint nog aan kwaliteit. Dat de opbrengst (betere besturing en control) meestal achterblijft bij de in het adviestraject geschapen verwachtingen, is een veilige voorspelling. In 2011 is in het nieuws dat de politie over drie jaar een geheel nieuw systeem krijgt dat een einde moet maken aan de ICT-problemen. Een besluit dat volgt op degelijk onderzoek door de Rekenkamer van het eerdere systeem (dat ooit met dezelfde belofte werd gelanceerd). Ga in 2016 eens naar dat nieuwe systeem kijken in de in 2013 gevormde nationale politie. En naar de politie zelf. Déjà vu?
Een ander voorbeeld is dat accountants volgens de AFM nogal eens falen bij de controle van jaarrekeningen; dat bevestigt hoe normaal het is en hoe ver men bereid is te gaan in het leveren van maatwerk die managementillusies in stand houden (noot).
In beide segmenten worden solide (taal) ‘frames’ gehanteerd waarin vraagstukken en illusies met professionele kwaliteit (dat is niet cynisch bedoeld) ingekapseld worden. Het agenderen van regimetransformatie valt nog buiten die frames. Organisaties wordt de keuze onthouden om ofwel de professionele productiviteit en autonomie verder te gijzelen in het bureaucratisch regime, ofwel het pad van regimetransformatie op te gaan. Kans op een derde marktsegment?
Organisaties die de verstoringen niet kunnen ‘regelen’
Welke vraagstukken passen in zo’n derde marktsegment waarin de fundamentele vraag of regimetransformatie aan de orde is, wel wordt gesteld? De crisis is te beschouwen als één grote maatschappelijke megaverstoring van het regelen van verstoringen. Verstoringen treden op in en tussen de omgevingen waarin organisaties opereren en in en tussen de mensen, processen en activiteiten. Verstoringen zijn gezien de complexiteit van de wereld waarin we leven onvermijdelijk. Organisaties die de verstoringen het best ‘regelen’ hebben de beste performance. Hun mensen kunnen met hun expertise op een gemotiveerde manier presteren (duurzaam inzetbaar). Waarde stroomt via goed werkende infrastructuren.
Waar sociaal kapitaal stilstaat, valt veel te leren. Al vroeg op weg naar Amsterdam, net het station Nijmegen uit, stopt de trein. In de 1e klas zitten wat juridische hotshots en NS-personeel op weg naar hun werk. De conducteur voorziet NS-collega’s van informatie (‘sein- en wisselstoring, treindienstleider is niet te bereiken’) en die beginnen andere collega’s bij NS te bellen.
De treinstoring blijkt een heel lastige situatie met nogal wat andere treinen op hetzelfde traject. De oplossing zal wel tot 10.30 uur op zich laten wachten, het is inmiddels 9 uur en we vertrokken 7.30.
Als de trein stilstaat, hoeft het werk nog niet stil te staan. Ieder gebruikt zijn mogelijkheden om een uitweg onder deze onvoorziene omstandigheden te vinden. En legt daarmee weer nieuwe verstoringen elders in organisaties bloot of gaat die veroorzaken. Zoals in het juridisch bedrijf. De ene hotshot, een eminent rechtsgeleerde, hoeft vandaag kennelijk geen belangrijke commissie in Dan Haag voor te zitten en leest rustig nog even door. Maar de ander is Officier van Justitie en gaat bellen. Ze merkt dat secretaresses of assistenten niet weten waar degene is die zij juist nú nodig heeft om haar werk (ongetwijfeld een afvinklijst) te doen. Ze wil het besluit door kunnen geven dat een vastzittende jongen bij zijn opa langs mag ‘omdat zijn dossier niet dik is’. Na de nodige telefonische omwegen en formele en informele beïnvloeding (zuchten, flink op gezag inzetten, ondertussen aan de eminente rechtsgeleerde haar gram uitend over deeltijd, flexibiliteit en betrokkenheid) wordt de betreffende persoon toch gevonden. We zijn een half uur verder. Mensen hebben ander werk gedaan.
Enige tijd later blijkt dat de treindienstleider afhankelijk is van mensen langs het spoor die ter plaatse het sein- en wisselprobleem (weer koper gestolen?) kunnen oplossen. Maar die zijn net even ergens anders naartoe. De NS-ers besteden hun tijd aan het updaten van zichzelf en ons. De eminente rechtsgeleerde bromt nu hardop dat die uitgebreide veiligheidsprotocollen in dit soort situaties ook alleen maar contraproductief zijn…en hij kan het weten vanuit de commissies die hij voorzit. Intussen gaat via twitter de informatie veel sneller als de officiële NS-informatie voor reizigers, toch wacht iedereen op het verlossende woord van de NS.
Leidt het feit dat mensen niet aankomen waar ze verwacht worden nou ook tot nieuwe verstoringen in hun organisaties en het werk wat daar moet gebeuren? Mogelijk. Maar meestal zijn er reservecircuits, blijken mensen en werkzaamheden vervangbaar en lopen processen op alternatieve wijzen door. Of merkt men niet eens dat er iets aan de hand is.
Managers regelen dagelijks zowel de reservecircuits als de zaak zelf (‘bij-regelen’), helaas vaak te laat. Aan de spoeddebattenlijst van de Tweede Kamer is af te lezen wat dat allemaal betekent in het publieke domein (van wachtlijsten tot fraude). Zelfs de reservecircuits en ‘bij’regelen – door politici of bewindslieden zelf – lost niks meer op. Door alle loops weten we niet eens welke gebeurtenis oorzaak of gevolg is van andere.
- Elke reeks van verstoringen (ze komen nooit alleen) leidt tot tijd- kennis- en informatieverliezen en tot onderbenutting van expertise, lagere effectiviteit en dus meer ‘foutvragen’ in de relaties met klanten (Felser, 2011).
- Door de interdependentie van allerlei onderdelen in ketens en door de digitale communicatie- en interactiesnelheid wordt de storingsgevoeligheid en kwetsbaarheid van gehelen groter. Waarvan men sneller op de hoogte is en heel druk mee is.
- Arbeidsverhoudingen volgens Angelsaksisch model en dalende training en ontwikkeling van personeel zorgen voor meer onderlinge vrijblijvendheid en moeizame afstemming.
Andere fenomenen die we tegenkomen zijn: - Kortsluitingen in de besluitvormingscircuits ('waarom weet ik dit niet?') en in het doordelegeren ('wie is verantwoordelijk'?), het gevoel achter de feiten aan te lopen.
- Managers die voortdurend bijsturen (‘bij-regelen’ in plaats van voorwaarden scheppen) en bij risicovolle innovatie om evidence based regels roepen.
- Werkachterstanden die zich opstapelen in het primaire proces én in de ondersteuning, altijd werkstress en te kort aan mensen en geld (overwerk als bonus, permanent flexwerk, veel externen over de vloer).
- Beperking tot kern taak: merk, klant en R&D, (overheid: beleidsontwikkeling), het uitvoerende werk wordt uitbesteed. Feedback van klantcontacten dringt op een heel nieuwe manier door in de kernorganisatie. De identificatie met de (merk)identiteit kan een probleem vormen en tot lagere klantgerichtheid leiden.
- Inkoop maakt bij uitbesteding met partijen gedetailleerde serviceafspraken (zonder materiedeskundigheid), aanbestedingen zijn gebaseerd op een nauwgezet ‘bestek’ waar over elke regel onderhandeld kan worden; vaak blijken al die regels zinloos omdat in de opgeroepen complexiteit van de besluitvorming één factor (kosten) de doorslaggevende factor in de beoordeling kan zijn.
- Arbeidsproductiviteit- en arbeidsmarktvraagstukken; vergrijzing, vasthouden van ervaren mensen, vinden van talenten, duurzame inzetbaarheid (competent, gemotiveerd, gezond), m/v verdeling, passende contracten worden strategische besturingsvragen. Bijvoorbeeld omdat mensen steeds bewustere keuzen (Result Only Work Environments) maken over waar en hoe ze willen werken en leven (‘Bos vaders’, De medewerker 2.0).
noot: zie hoofdstuk 18, waarin dit als casus bij Luhmanns systeemtheorie betrokken wordt