Inleiding
In februari 2014 sta ik iets te doen aan het aanrecht. Ondertussen denk ik na over een conceptversie van dit hoofdstuk, waarin ik terug kijk op de tot hier afgelegde weg. Het punt is bereikt van waaruit ik het hele project overzie – van begin tot hier. Op hoofdlijnen en in detail. De hele opgebouwde redenering kan compact in diagrammen worden weergegeven. Het volle besef dringt tot me door dat project 2016 geen vraagstuk maar een waagstuk is.
Waarom begon ik in 2011 aan project 2016?
Als je wat meer tijd krijgt na(ast) je (betaalde) werk kun je ook een volkstuin gaan houden, wekelijks je golfhandicap proberen te verbeteren of een paar maanden in een super ligfiets door Europa crossen. Om maar een paar van de mogelijkheden te noemen. Een oud huis verbouwen, kan ook. Of op reis gaan, langere tijd ergens anders gaan wonen.
Ik trok er vier jaar voor uit om te ordenen wat ik (nog) weet en dat op papier voor me te zien. Ik vroeg me af in hoeverre, bij alle verschillen, onze individuele levens door ‘hetzelfde’ gestructureerd worden in de cultuur van de moderniteit. In verschillende tijdsperioden. Wat is kenmerkend voor wat er in die cultuur gebeurt en hoe veranderen (wij) structuren waardoor wij (ons)zelf veranderen? En wat is dat eigenlijk, cultuur? De inhoudelijke vraag wat er met onze ervaring gebeurt is voor mij belangrijker dan de conceptuele vraag hoe wij over onszelf denken. Het eerste kan uiteraard niet zonder de tweede, maar je op de tweede terugtrekken zonder het eerste (waarin je weet dat je zult falen) te proberen, is niet mijn weg.
Aan het begin van je leven weet je niks over een omringende cultuur, onmiddellijkheid kenmerkt de ervaring van de wereld en van je zelf. Als je er wat meer over te weten komt kun je er ook vanaf een afstand, bemiddeld door theorieën en concepten, naar kijken. Zoals bekend wordt cultuur in organiseren en veranderen een betekenisvolle rol toebedeeld; dat vergrootte mijn belangstelling voor dit thema alleen maar. Ik besloot als een ‘inheemse informant’ (Toulmin, 2001, 18) de cultuur te onderzoeken waarbinnen leven zich voltrekt.
Maar dat begreep ik allemaal gaandeweg pas. Het begon met het eens een keer helemaal uit willen schrijven van een eerder ontwikkelde redenering over organiseren en veranderen. Ik had het gevoel dat ik met die redenering iets zinvols op het spoor was, maar anderen lieten zich helemaal niet of slechts matig door die redenering overtuigen. Zelf bleef ik er wel in geloven. Maar was dat nou terecht of niet?
Ik had bij het uitschrijven van de redenering twee doelen:
• mijn antwoord op de vraag ‘hoe te organiseren’ expliciteren tegen de achtergrond van de cultuur van de moderniteit (‘hoe te leven’ en ‘hoe samen te leven’)
• én tegelijk proberen ‘een andere deur in mijn hoofd in te bouwen’ om zo frank en vrij mogelijk te kunnen blijven denken vanuit én over mijn eigen redeneringen.
Zo begon project 2016 uit nieuwsgierigheid naar hoe we gevaren zijn van toen en ooit (1900) naar nu (2016) en naar waarheen we op weg zijn over veertig tot vijftig jaar (2060).
Wat bedoel ik met ‘toen en ooit’, ‘nu’ en ‘over veertig tot vijftig jaar’?
Mijn eigen ervaring beperkt zich ruwweg tot de tweede helft van de 20e eeuw en het begin van de 21e . Nu kan ik me al voorstellingen maken over de wereld van de mensen na mij. In het besef dat de realiteit heel anders zal worden dan ik kan verzinnen. Nu verdiep ik me in het verleden dat ook heel anders is geweest dan ik hier zal opschrijven. Allemaal hypothetisch.
‘Toen en ooit’ begint een eeuw of vijf geleden, in een langgerekt moment waarin de cultuur van de moderniteit ontstaat. De menselijke geest neemt de macht over van God, kerk en adel. Vrijheid wordt de ‘bovenmenselijke’ universele norm. Alle vormen van door die geest nagestreefde vrijheid worden overal eerst duur betaald. Dat is een onveranderlijk kenmerk. ‘Toen en ooit’ bracht ik in dit project terug tot de periode rond 1900. Deels omdat ik daar al eerder mee bezig ben geweest. Welke interpretatie is toen aan vrijheid gegeven?
Nu, aan het begin van de 21e eeuw, in de crisis die een jaar of zeven duurt, zijn wereldwijd allerlei structuren van instituties en organisaties op hun houdbaarheid getest. Vooral financiële structuren blijken schadelijk voor de wereldeconomie en niet stressbestendig. Het is de vraag of dat inmiddels is verbeterd. ‘Nu’ kijken we opnieuw naar wat we aan het doen zijn. Is dat hoe we willen leven, willen samenleven en willen organiseren? Het is een boeiende historische episode, met een lange aanloop. En met een vervolg dat het leven mede gaat structureren van de zojuist in mijn straat geboren buurjongens en buurmeisjes.
Ik kijk niet verder vooruit dan 2060.
Bijna elke wereldbewoner, van jong tot oud, is op dit moment digitaal aangesloten in een netwerk, als consument en informatieknooppunt. Iedereen communiceert over zichzelf in al zijn eigenaardigheden met de rest van de wereld. In (film)beeld, geluid en tekst. Zelfs al zit je als vluchteling vast op de rotsen van het land van aankomst of ben je in een vrachtauto onderweg naar het beloofde land. Je houdt contact met de thuisblijvers en de vooruit geschoven posten. Voor eenieder geldt: je houdt noodzakelijke illusies in stand.
Het laat de meeste mensen onverschillig wat van de uitgewisselde communicatie allemaal wordt geregistreerd, opgeslagen en doorverhandeld. Maar het is veel: de macht en belangen rondom databases groeien exponentieel en leiden een nieuwe economie van platforms, Big Data en algoritmen in. Waarheen we op weg zijn is alles wat er nu al in het vat zit maar nog niet wereldwijd uitgerold is. Het zit in beslissingen voor de lange termijn over informatieverkeer en alle andere belangrijke zaken (zoals beslissingen over het onderhoud van de JSF na 2040), in de genen van kinderen die geboren worden, in de laboratoria waar wordt uitgevonden en geëxperimenteerd, in de bodems van de planeten waar we de grondstoffen vandaan hopen te halen wanneer de expedities ernaar toe veilig terugkeren en sciencefiction gewone, alledaagse, ervaring wordt. Ongetwijfeld zullen, net als bij de ontdekkingsreizen, planetair imperialistische oorlogen gevoerd worden en nog vele slachtoffers gaan vergen. Oorlogen brengen de een vrijheid en de ander onderdrukking. Dat is ook een wetmatigheid.
Ter relativering: in het miljarden jaren durende geologische proces van de aarde vallen mensen nauwelijks op. We zijn slechts een fase (Antropoceen). We hebben veel kennis en vermeerderen die permanent. Het empirisch bewijs bij de ‘Big Bang’ theorie is onlangs geleverd. Galactisch beschouwd gaan we dus – met veel pijn en moeite - vooruit.
Dit valt voor mij allemaal binnen mijn thema dat ik ‘denken over (her)structurering van culturele ervaring’ noem. In de cultuur van de moderniteit.
Ik ben niet gelukkig met die termen. Ik gebruik ook wel de titel ‘cultuurmakers’ als alternatieve formulering. Maar die laat zich evenmin gemakkelijk uitleggen. Dit geworstel met deze abstracte formuleringen van mijn thema wijst erop dat het gewoon veel te veel is. Mijn verbeelding is groter dan mijn uitdrukkingsvermogen, mijn ogen zijn groter dan mijn mond. Het werk aan het project leerde mij in de afgelopen jaren, net als een kind, mijn gulzigheid te beheersen en brokstukken te nemen die in mijn mond passen. De vertering ervan is nog bezig.
Het afgelegde traject blijkt in twee diagrammen compact weer te geven. Ze maken duidelijk wat mijn tot drie kernvragen gereduceerde interessegebieden zijn: namelijk ‘hoe te leven’, ‘hoe samen te leven’ en ‘hoe te organiseren’ en welke kant ik die vragen opgestuurd heb.
Die diagrammen had ik niet toen ik in 2011 begon. Ik kan ze pas maken na afronding van het werk dat ik wilde doen. Met enige ironie stel ik vast dat het onderzoek nu echt kan gaan beginnen, maar wees gerust, dat gebeurt niet. Laat ik eerst eens ingaan op wat is bereikt.
Dit hoofdstuk is als volgt opgebouwd.
Uitgaande van oriëntering in de cultuur van de moderniteit en van de twee dimensies rationalisering en individualisering leg ik in de eerste paragraaf de hele redenering uiteen in een aantal onderdelen met de daarbij horende begrippen. In de tweede paragraaf komen bedenkingen en barrières ter sprake, die me helpen bij het kritisch beoordelen van de eigen redeneringen en bij het inbouwen van een nieuwe deur in mijn hoofd.
In de derde paragraaf vraag ik me af hoe ik de weg kan vervolgen die ik zelf ben ingeslagen. Heeft dat enig nut voor anderen? In geringe mate, denk ik.
Is het dan niet beter om dit waagstuk maar te beëindigen? Nee.
Want in het licht van het voorgaande is de vraag onvermijdelijk of mijn filosofische positie wellicht zelf onderdeel is van het probleem dat ik als ‘inheemse informant’ probeer op te sporen. Ik neem een positie met een antropocentrisch wereldbeeld in die zelf aan veel kritiek bloot staat. Je kunt heel anders redeneren dan ik doe. Ik kom daar nog op terug.
In de slotparagraaf met conclusies leg ik uit welk experiment ik met de filosofische positie die ik inneem, nog denk te kunnen uitvoeren. Dat ga ik daarna ook nog doen, al zal me dat nog wel een paar jaar werk kosten. [Dat blijkt te kloppen, kan ik december 2017 toevoegen]
Break down van de redenering
Vertrekpunt is de cultuur van de moderniteit. Een Verlichtingscultuur die mensen door rationalisering en individualisering vrij maakt. Kant geeft in Beantwortung der Frage: Was ist Aufklärung? uit 1784 aan de Verlichting een typerende opdracht mee:
‘Aufklärung ist der Ausgang des Menschen aus seiner selbst verschuldeten Unmündigkeit. Unmündigkeit ist das Unvermögen sich seines Verstandes ohne Leitung eines anderen zu bedienen’ (Werke VIII, 35; Dupré, 2004, 142, 262).
Merk op dat voor Kant rationalisering en individualisering twee zijden van dezelfde medaille zijn. Misschien moet je wel zeggen: nòg twee zijden van dezelfde medaille zijn.
In het diagram is bij de oriëntering in de cultuur van de moderniteit te zien dat rationalisering en individualisering richtinggevende dimensies zijn. Dat vormt het kader voor de vragen ‘hoe te leven?’, ‘hoe samen te leven?’ en ‘hoe te organiseren?’.
Kortweg is rationalisering beredeneren (berekenen) én betekenen.
Individualisering is het kunnen ontwikkelen en realiseren van eigen vermogens in een situatie vrij van honger en armoede, van overheersing en uitbuiting, van onrecht en oorlog. In ieder van deze termen is de ander aanwezig, individualisering gaat over het vormgeven van het zelf in relaties met anderen (die zichzelf vormgeven).
Natuurlijk heeft de cultuur van de moderniteit naast rationalisering en individualisering nog een groot aantal andere kenmerken. Denk aan de rol van de natiestaat en van wetenschap, de kritische houding tegenover alles wat die cultuur zelf voortbrengt en niet te vergeten: steeds meer groeiende media voor alzijdige communicatie, ook met andere culturen.
In de cultuur van de moderniteit vertegenwoordigt vrije meningsuiting, in een dialoog kunnen zeggen en denken wat je vindt, een grote waarde. De norm daarbij is autonomie: in hoeverre is iemand vrij van traditie in denkbeelden en in staat tot het leiden van een zelf gekozen leven. Ik volg eerst de linkerzijde van het eerste diagram, uiteraard met alle beperkingen die een terugkijkend hoofdstuk nou eenmaal met zich meebrengt.
Ik behandel eerst de linkerzijde van dit diagram.
Oriëntering door middel van rationalisering betekent zowel denken (rede) als kennen (verstand) gebruiken. Denken heeft een transcendente en een formele kant. Wat betreft zijn formele kant (logica, wiskunde) is denken nauw gelieerd aan door theorie geleid kennen (in conceptuele en empirische wetenschap). Het belang van kennen en kennis is uiteraard wat we er mee doen, heeft een praktisch aspect.
Transcendent denken is te vinden in het werk van uiteenlopende filosofen als Duintjer, Toulmin en Adorno, maar ook in de esthetica. Het is een kritische activiteit, gericht op de grenzen van de cultuur waar ze uit voortkomt en op (de)constructie van religie, moraal, kunst, wetenschap en maatschappij. In project 2016 denk ik langs die lijn.
Ik was al een heel eind onderweg in het project toen ik in de filosofie van Jaspers expliciete aandacht voor transcendent denken ontdekte. Jaspers houdt in het tijdperk van de tweede en van een dreigende derde (atoom) wereldoorlog als geen ander vast aan de betekenis van rationalisering in de volle breedte van rede en verstand. Ik neig ertoe hem daarin nu te volgen. Immers: áls er, zoals nu het geval is, iets fundamenteels op het spel staat, neemt de bereidheid niet toe om tot aan, ja zelfs over de grenzen van het gebied waarbinnen wij onze levens hebben georganiseerd, te (willen) denken. De kans op het ervaren van grenssituaties is groot, individueel en collectief. Dus de noodzaak om dat ondanks alles te doen, is groot.
Neem bijvoorbeeld de situatie op dit moment dat fysici met behulp van nano-technologie aan de geheimen van het leven sleutelen. Het gevolg daarvan kan zijn dat de ‘eerste’ vraag van Kant: ‘wat is de mens?’ voor onze oriëntering in de toekomst niet langer relevant is. Of op een heel andere manier beantwoord gaat worden dan in alle voorgaande eeuwen.
Nu naar de individualisering als tweede dimensie van de oriëntering in de cultuur van de moderniteit
Ik heb me verdiept in de periode rond 1900. Met name in Wenen, een stad die als zoveel grote steden destijds diepe veranderingen doormaakt. Wat die tijd laat zien is het ontstaan van een psychologisch mensbeeld dat geleidelijk in de 20e eeuw overal doordringt. In zulke mate zelfs dat over het belang van dit mensbeeld nauwelijks discussie bestaat, noch over de rol en betekenis van psychologie op alle terreinen: van familie tot werk, van economie tot politiek en recht, van gezondheid en ziekte tot religie, ethiek en kunst, sport en vrije tijd. Psychologie is de religie van de individualisering in de liberale maatschappij, las ik onlangs. Inmiddels draagt een enorme hoeveelheid bewustzijns- en gedragsveranderende methodieken, mentaliteits- en cultuurbenaderingen bij aan individuele zelfrealisatie. Individuen werken op methodische wijze aan zichzelf: als actoren (bewustzijn en gedrag) in een specifieke context (gezin, peer group, school, werk, maatschappij) vanuit een subject- of een systeem (de)construerend kader. Met cognitief instrumentele en discursieve technieken tot aan (digitale) gaming in laboratoria leren mensen flexibel met zichzelf en anderen te communiceren en zo zichzelf te realiseren. Bij falende zelfrealisatie biedt het ‘indicatieverslaafde’ systeem alle mogelijke vormen van hulp via instituties en professionele disciplines.
Op deze wijze integreert psychologie in de meest brede zin individualisering en rationalisering. Echter: hoe deskundig psychologie is inzake psychische en sociale identiteit, uitwaaiert in allerlei praktijken, hoeveel impact ze ontleent en verschaft aan biologie en economie, wordt bedreven vanuit natuurwetenschappelijke tot aan spirituele hoeken toe, onvermijdelijk zijn er blinde vlekken.
Eén belangrijke blinde vlek die in dit project sterk is uitvergroot is dat psychologische theorieën, concepten en methoden, benaderingen en therapieën, niet zijn gericht op sociale structuren in organisaties en in de maatschappij die de relaties tussen mensen regelen. En dus de condities vormen en het kader bieden voor zelfrealisatiekeuzen en –mogelijkheden.
Rationalisering bij zelfrealisatie als individu via psychologie en psychologisch mensbeeld raakt door voortgaande differentiatie en specialisatie ontkoppeld van rationalisering van sociale structuren die bepalen hoe autonoom iemands positie kan zijn. Dat leidt tot allerlei problemen.
Sociale structuren hebben zichtbare invloed, dat zie je in de recente verschuiving van het identiteitsideaal naar het ideaal ‘knooppunt van relaties’. De veranderde maatschappij leidt bij mensen anno 2016 tot andere psychische problemen en vragen over zichzelf (Dehue, 2008; 2014) dan bijvoorbeeld rond 1900 (zie Blom, 2009, 305 e.v.). Behandeling van die vragen verandert de sociale structuren echter niet (Verhaeghe, 2012).
Ook een geslaagde zelfrealisatie kan aan banden liggen van toevallige sociale krachtsverhoudingen in de micro- en de macrosfeer. Kan gefnuikt worden door sociale structuren die niet meer aan de maat zijn van de vermogens waarmee mensen (ook in organisaties en andere verbanden) handelen. Waar kritiek op nodig is om ze als maatschappelijke deformaties, als dissociatieve regels voor ‘disengaged’ individuen aan het licht te brengen en te kunnen veranderen.
Mijn redenering loopt als volgt verder. De invulling van rationalisering en individualisering binnen het psychologisch mensbeeld sluit individuen op in een spiraal van ‘chronisch reflecterende subjectiviteit’. Het is een gewoonte geworden om de zelfrealisatievragen van mensen en de sociale structuren waarin ze spelen, als identiek te zien. Zeker: sociale structuren = het bieden van zelfrealisatie condities. Echter, aan zelfrealisatievragen werken verandert evenmin als het deskundig organiseren van sociale processen bij verandering, de organisatiestructuren en regels, de posities van mensen. Noch de deformaties in structuren.
Uit de geschreven hoofdstukken trek ik de conclusie dat door alle op de zelfrealisatie van het individu gerichte rationalisering ten koste gaat van rationalisering van sociale structuren.
In de praktijk brengen maar weinigen, voorbij de zelfrealisatiekwesties, nog voldoende belangstelling op voor het (leren) rationaliseren van sociale structuren.
We hebben een groot achterstallig onderhoudsprobleem (niet alleen op het Binnenhof of in Paleis Noordeinde). Dat licht ik hierna toe aan de hand van de vragen ‘hoe samen te leven’ en ‘hoe te organiseren’?
Maar eerst wil ik stilstaan bij een nieuw fenomeen dat momenteel de relaties tussen rationalisering en individualisering compliceert en daarmee de wisselwerking tussen sociale structuren en zelfrealisatie. Op elk denkbaar terrein komen neuromythen in omloop. De aan (sociale) psychologie ontleende dominante semantiek verschuift naar de aan neurologie en neuropsychologie ontleende semantiek. Denk aan neuromarketing: zonder die test wordt er geen reclame campagne meer gelanceerd. Door het voorzetsel neuro worden vertogen nóg spannender (dus aantrekkelijker) én ze bevorderen de verspreiding van een neurologisch mensbeeld. Inmiddels zijn we onderin diagram 1 aanbeland.
Wordt dat neurologische mensbeeld de nieuwe dominante oriëntering voor individualisering en voor individuen in organisaties (‘gamers’, fluïde breinen)? Voor de zelfrealisatie van veel jongeren voldoet het psychologisch mensbeeld niet langer om hun ervaringen als individu in te kunnen projecteren. Ook sociale structuren in gezin, school, werk en technologie voldoen niet meer aan hun verwachtingen. Tot in de biologische indeling in man of vrouw toe passen categorieën niet meer en ook andere vanzelfsprekende indelingen en regels worden verlaten. Ervaringen met vrijheid en angst tonen zich in een grote variëteit aan symptomen (verslaving). Kenmerken ze de 2e post moderniteitsfase?
De literatuur staat bol van verhalen over grenservaringen van individuen die in de massa verdwijnen, die misleid worden door wat anderen willen dat ze geloven of zelfs volledig de vernieling in gaan door een overdosis bureaucratisch georganiseerde aandacht.
Dan zitten we al bij de pijl naar desoriëntering. Waar de oriëntering vastloopt zijn we in de cultuur van de moderniteit bereid om opnieuw te beginnen. Met rationalisering en individualisering binnen die cultuur. Of via andere oriëntatiekaders, erbinnen of erbuiten. Zowel de dagelijkse (transformaties in) ervaringen van mensen als kunst in algemene zin kunnen vernieuwing stimuleren. Of precies weergeven in welke afgrond individuen en samenlevingen zich storten.