Inhoudelijke bronnen
Mijn grote voorbeeld bij het opzetten van deze studie is Schorskes briljante boek over herstructurering van de culturele ervaring in Wenen omstreeks 1900: de innerlijke wereld van subjecten keert zich naar buiten. Een gedetailleerde studie over de opkomst van het all pervasive psychological mensbeeld.
Ik herontdekte Gehlens studies over de cultuurdrempel van de Welt-Industrie-Kultur (1960). Hij constateert dat verzwakking van instituties chronisch reflecterende subjectiviteit stimuleert.
Ik stel de vraag of Luhmann (die studeerde bij Gehlen en Parsons) een theorie levert die de reflectie over sociale systemen bevordert en in de cultuur van de moderniteit de rationalisering van sociale systemen zoals organisaties weer mogelijk maakt (zonder aandacht te besteden aan de rol of betekenis van de chronisch reflecterende subjectiviteit).
Bij de vraag welk gezicht een individu in deze tijd heeft komt aan bod hoe in filosofie en wijsgerige sociologie eerder conceptueel over cultuur is nagedacht (Beerling; De Vries).
De moderne identiteit (authenticiteit, reflexiviteit, mobiliteit) verandert in een door middel van technologie 'zichzelf' voortbrengend ik. Cultuur in de vorm van relationele technologie ingebed in (groepen) individuen. All pervasive neurological mensbeeld? Knooppunt van relaties in plaats van identiteit. Fluïde personen.
2060 is in allerlei prognoses over de wereld (gezondheidszorg, milieu, technologie, bevolking) en beleidsprogramma’s al volop in bespreking. Maar ook in allerlei literatuur. Hoofdpersoon Paige Mahoney is Iers, 19 jaar en woont in 2059 in het centrum van Londen in Samantha Shannons The Bone Season (1e deel van een ‘seven-book deal’).
Het filosofisch onderzoek
Systeemtaal à la Luhmann maakt het onmogelijk om op een aan rede refererende wijze filosofisch onderzoek te doen. Luhmanns systeemtheorie vervangt ‘identiteits’ of representatiereflectie door differentiereflectie.
De systeemtheorie van Luhmann is niet gericht op verbetering van de maatschappij maar op verbetering van de sociologische beschrijving van de maatschappij. Die werkwijze komt overeen met de wijze waarop Hacker, in het voetspoor van Wittgenstein, filosofie als poging ziet om de taal – de categorieën – op te schonen waarmee we kennis vergaren over de wereld en niet om kennis over de wereld te vergaren.
Ik besluit de volgende benaderingen en filosofen bij dit onderzoek te betrekken:
- grammaticaal realisme (Hacker, Wittgenstein)
- metafysisch realisme (Taylor)
- niet-reductionistisch naturalisme (Williams).
Ondanks alle waarde van en waardering voor benaderingen als die van Hacker en Luhmann, sluit ik niet uit dat filosofische taal op zich al in staat is door te dringen in de werkelijkheid zoals wij die ervaren en die te ontrafelen. ‘Deuren opent’ zogezegd. Daarom zoek ik verder in:
- nihilisme (Nietzsche, Stegmaier)
- fenomenologie (Arendt, Dreyfus en Dorrance Kelly)
- descriptieve metafysica (Bieri, Cuypers)
- capabilities benadering (Nussbaum, Sen)
In een apart hoofdstuk over rede en rationalisering komen ze allemaal aan bod.
En in een hoofdstuk over een literaire ‘mooie zinnen verzameling’ kom ik uit bij de filosofie als zelfopvoeding van Jaspers. Filosofie niet als begripsverheldering maar als ‘Existenzerhellung’. Dus ik kan er niet omheen ook Jaspers te bestuderen.
Ondertussen in de organisatie (2012)
biedt taalmogelijkheden om te reflecteren op de werking van distincties in sociale systemen en op mogelijkheden van het professioneel repertoire voorbij het alles doordringende psychologisch mensbeeld.
Een woord als Ondertussen laat zien dat professionals zich ervan bewust zijn operatief onderscheidingen te gebruiken waarvan de andere zijde is voorondersteld die op dat moment operatief geen betekenis heeft. Door dit woord ‘ondertussen’ wordt deze andere zijde belicht en worden de tot dan toe operatief betekenis hebbende onderscheidingen, ontregeld.
Ondertussen is een woord dat je helpt om je blinde vlekken in elk geval mee in het spel te brengen. Kan het een rol spelen bij tweede orde waarnemingen van eerste orde waarnemingen? Het woord introduceert een vorm van communicatie die op begrijpen (‘Verständigung’) is gericht door onzekerheden te vermeerderen (Luhmann, 1992). Ik wil aanvullingen geven op 'Denken in het Ondertussen' (Regtering, 2012) .
Welke redenering wordt gevolgd?
Dit zijn de voornemens helemaal aan het begin van het project, in alle onschuld en onwetendheid over de weg die feitelijk zal worden afgelegd.
Tijdens het eerste jaar heb ik in juni 2012 een beschrijving van mijn redenering tot dan toe gemaakt (bijlage). Dat hielp geweldig bij het expliciteren en verwoorden van wat ik meende te zien. En gaf richting aan wat ik nou nog precies verder uit te zoeken had.
Bij herlezing eind 2012 van de opgeschreven redenering zag ik ook wat er niet meer klopte. Om verschillende redenen. Zoals ongemak met het gebruik van begrippen, of omdat niet duidelijk is wat een auteur zoals Luhmann bedoelt. Maar terecht komen twijfels op bij de opzet en uitwerking van de hypothetische analyse: ik geloof dat dat de term is in de geschiedwetenschap: ‘zo had het kunnen zijn’. Immers: je studeert verder, scherpt inzichten aan en herformuleert daarmee de geschreven tekst. Wanneer daarna nog steeds twijfels overblijven over redeneringen waarmee ik ooit begon, verdienen ze apart aandacht.
Na het uitschrijven van een hoofdstuk over de ‘verschijnselen, de feiten en het lijden’ als eerste inkadering van het onderwerp (her)structurering van culturele ervaring, en mijn reflectie daarop in hoofdstuk 3 (Standpunten en het inbouwen van een nieuwe deur in mijn hoofd), krijgen mijn twijfels een plek in een fictieve dialoog met een lezer. Ik verwoord daarin op eenvoudige wijze zowel de redenering als de twijfels erbij.
Hoe deze redenering ook mijn visie op organisaties ‘bepaalt’, is te zien in een daarop volgend concept artikel uit 2011 over regimetransformatie.
Mijn aanvankelijke onderzoeksopzet verandert gaandeweg uiteraard, dat zal nog wel blijken.
Naast het schrijven aan deze hypothetische analyse - hypothesen over de draagbare vorm van de versnellingen in de culturele ervaring, de opkomst van het neurologisch mensbeeld etc.- houd ik bijna dagelijkse een Kroniek bij over mijn percepties van gebeurtenissen tussen 2012 en 2017. Daaruit haal ik ook de voorbeelden of de verwijzingen die ik in de hoofdstukken verwerk die na de eerste vier zullen volgen.
Bijlage: beschrijving van de redenering
(juni 2012) Dit onderzoek gaat over (her)structurering van culturele ervaring. Ik zie het als perspectief en onderwerp in één. De cultuur van de Verlichting vormt het vertrekpunt van dit onderzoek. Moderne cultuur belooft individuen een proces van rationele vooruitgang in de maatschappij. Voortgaande functionele differentiatie en specialisatie zorgt voor rationalisering aan de kant van het sociaal systeem en voor individualisering en zelfrealisatie aan de kant van het individu. Onder de voorwaarde dat het moderne subject zich reflecterend terugbuigt over zichzelf, over het met anderen gedeelde en de wereld om zich heen en daar ook voortdurend kritisch over oordeelt.
De moderne reflectie is een gedeeld vertrekpunt van rationalisering en individualisering. Zonder die reflectie stagneert rationele vooruitgang, maar komen systeem en individu ook niet op hetzelfde station aan, lopen beide zelfs uit de rails. Zoals we zullen zien, is dat geruime tijd het geval geweest. En heeft niet alleen nadelen voor het individu gehad.
De huidige crisis vormt een stootblok, een culturele drempel in deze ontwikkeling van moderne cultuur. Dat dwingt ons te experimenteren met andere wijzen van omgaan met onszelf in deze wereld en van onszelf zien in deze wereld. De vraag is nu of de wijze waarop mensen zichzelf zien en interpreteren in de wereld waarin ze leven, verandert door middel van de systemen waarmee ze die wereld inrichten en de daarin aanwezige structuren, de dingen die ze doen en de wijze waarop ze daarover reflecteren (mensbeeld en wereldbeeld).
Hoe (her)structurering van culturele ervaring verloopt kunnen we leren van een eerder historisch stootblok. Rond 1900 ontdekt het moderne individu het eigen onmetelijk rijke innerlijk en de psyche als bron van energie. Ineens blijken verschillen tussen individuen slechts een kwestie van taal, van woorden te zijn, waarmee het eigen innerlijk kan worden uitgedrukt. In de loop van de 20e eeuw ontwikkelt zich daaruit een alles doordringend psychologisch mensbeeld. Dat wil zeggen dat mensen zichzelf en de wereld door het prisma van dit psychologisch mensbeeld zien.
Deze wending naar taal aan het begin van de 20e eeuw betekent daarnaast ook het einde van het tot dan toe in wetenschap en filosofie dominante ‘afbeeldings’denken. Woorden en dingen hoeven niet langer met elkaar overeen te komen. Taal zelf maakt verschillen uitdrukbaar tussen woorden onderling of tussen zinnen, zonder referentie naar een wereld daarbuiten die moet worden afgebeeld. Dat gezichtspunt biedt nieuwe (regel)mogelijkheden voor het verkeer tussen mensen. Het verlaten van representationeel denken vormt een vruchtbare voedingsbodem voor vernieuwing. Dat is het proces van (her)structurering van culturele ervaring in die tijd geweest (denk ik).
Een belangrijke volgende stap in de redenering is ontleend aan Gehlen. Halverwege de 20e eeuw wijst hij op de chronisch reflecterende subjectiviteit die het gevolg is van - door industrialisering - zwakker wordende instituties. Deze chronisch reflecterende subjectiviteit is gaandeweg steeds meer verzelfstandigd. Dat is functioneel (geweest) voor de handhaving van het maatschappelijk geheel: chronisch reflecterende subjectiviteit zorgde voor balans met zwakke instituties. De facto echter worden daardoor de reflectieprocessen van rationalisering en individualisering ontkoppeld. Binnen het dominante psychologisch mensbeeld beperkt reflectie zich tot individualisering, tot reductie van de bewustzijns- en gedragscomplexiteit. Dat is een niet te onderschatten belangrijke ontwikkeling in de tweede, reflexieve, moderniteit geweest. Echter gaat dat ten koste van reflectie over de aard van de structuren van sociale systemen in het algemeen (waartoe ook instituties als recht, gezin, onderwijs, zorg, infrastructuur behoren). Reflectie komt onvoldoende aan de vraag toe of en waarom structuren van sociale systemen zwak zijn. Allerlei niet rationele, niet eens suboptimale, oplossingen voor complexe problemen nestelen zich in sociale systemen. Wanneer ze geen afdoende oplossingen blijken te zijn bouwen we daar weer allerlei hulpstructuren omheen.
In de sociologie, dat de functie heeft kennis over de sociale systemen te bevorderen, komen midden jaren ’60 systeemtheoretische benaderingen op. Ze maken allereerst een helder onderscheid tussen psychisch en sociaal systeem: ‘zin verwerkende’ systemen. Daarmee worden kennis en reflectie over rationalisering van sociale systemen weer mogelijk. In systeemtaal wordt complexiteit in sociale systemen functioneel beschrijfbaar.
Systeemtaal helpt bij de analyse van wat in systemen functioneel gespecialiseerd mogelijk is. In sociale systemen zijn de operaties ‘communicatie’, in het sociaal systeem organisatie zijn dat beslissingen. In psychische systemen is dat ‘bewustzijn’. Met behulp van systeemtaal zijn patronen te bedenken die beter geschikt zijn om irritaties uit de omgeving in het systeem te verwerken. Zwakke structuren zijn functioneel analyseerbaar en door het bedenken van functionele equivalenten, ook verbeterbaar. Structuren (in organisaties, volgens Luhmann, beslissingspremissen) zorgen voor langer durende, robuustere relaties en verschaffen ons cognitief ook kennis van de structuren waarmee we te maken hebben. Systemen bestaan zo lang ze nut hebben: in de tijd ervoor zorgen dat uit een operatie een aansluitende operatie voortkomt.
De actuele crisisproblemen, problemen in systeemorganisaties (als Vestia, Barclays etc.) zijn symptomatisch voor de aard van (structuur)vraagstukken in verschillende maatschappelijke subsystemen. Ze vormen het topje van de ijsberg. Zwakke structuren van instituties en in andere sociale systemen regelen niet meer wat ze moeten regelen. Dat leidt tot verhoogde onzekerheid en perverse prikkels. Onder dominantie van een psychologisch mensbeeld belemmeren de tot structuren van het psychisch systeem (bewustzijn operaties) beperkte reflecties de noodzakelijke functionele analyse van structuren in sociale systemen en de reflectie op communicatie operaties. In organisaties meer specifiek op beslissingen.
In de ontwikkeling van Luhmanns systeemtheorie is interessant dat hij in 2004 aan het begrip structurele koppeling tussen psychische en sociale systemen meer nadruk geeft (2004, 274) dan hij er in Soziale Systeme (1984) aan gaf. Dit begrip (en niet het zelf referentiële systeem) beschouwt hij als de wezenlijke vervanger van het de moderne cultuur lange tijd dominerende subjectbegrip. En is identiek met het verlaten van het afbeeldingsdenken en de wending naar taal. Het evolutionair ontwikkelde tweezijdige mechanisme van taal zorgt ervoor dat de operaties in sociaal en psychisch systeem separaat verlopen. Taal garandeert dat het bewustzijn aandacht heeft, gefascineerd is én taal is onontbeerlijk voor stabiliteit in het recursieve proces van betekenisverwerking in communicaties (2004, 277).
Hoe zijn sociale systemen in de crisis dan toegerust op ‘verstoringen’, niet in de zin van een evenwichtsfunctie (van regelmaat en verstoring) maar in de zin van structurele koppeling (van informatieverwerking) tussen psychische en sociale systemen, tussen bewustzijn en communicatie?
Luhmann beweert dat operaties in alle moderne functiesystemen hun prestatievermogen danken aan de voorwaarden op het niveau van tweede orde waarneming. Daarom is de vraag of deze crisis de aandacht verplaatst naar die tweede orde waarnemingen, naar de blinde vlek van de onderscheidingen waarmee in systemen eerste orde waarnemingen worden verricht.
Wat zijn tweede orde waarnemingen en veronderstellen die niet bij de tweede orde waarnemer een soort ‘subjectbegrip’ in de structurele koppeling tussen psychische en sociale systemen? Vind je in experimenten met systeemvernieuwing (denk aan Buurtzorg, Vakmanstad) voortekenen van een ‘zelfbewustzijn’ als tweede orde waarnemers, een subjectbepaalde koppeling die weliswaar van een sociaal systeem afhankelijk is, maar door een zichzelf bepalend subject vrij gekozen wordt? Is zo’n structurele koppeling identiek met leren? Moet dit onderzoek naar (her)structurering van culturele ervaring daarover gaan? Vraagt dat niet om een (filosofische) taal en stijl die verschilt van de systeemtheorie?
Laten we eens verder gaan met dat individu dat zichzelf als chronisch reflecterende subjectiviteit legitimeert in het alles doordringend psychologische mensbeeld. Daar is een verandering in zichtbaar. Midden in deze crisis, in deze fase van moderniteit in de 21e eeuw produceert het individu op niet eerder vertoonde (rationele) wijze zich ’zelf’ als uiterlijk knooppunt door middel van (media)technologieën. Het psychologisch mensbeeld boet aan waarde in en de frustraties nemen toe. Er valt met de chronisch reflecterende subjectiviteit niet meer op te werken tegen de zwakke structuren van sociale systemen. De belangstelling voor het innerlijk neemt af, dat voor het functioneren van het eigen zenuwstelsel (met de ‘gamer’ als boegbeeld) neemt toe.
Het individu leert zichzelf niet langer als ‘ik’ te doorgronden, maar als knooppunt van relaties zichzelf te optimaliseren (‘gamend’) door middel van steeds geavanceerdere technologie. Een ‘neurologisch’ mensbeeld dringt langzamerhand door in alle dagelijkse activiteiten waarin dat ‘knooppunt vormen’ wordt uitgevoerd. Met ‘selfies’ laat je anderen en jezelf zien waar (en met wie) je ‘bent’. Steeds minder kijkt men in de spiegelruit van het psychologisch mensbeeld. Wat betekent het kijken in de spiegelruit (overal draagbaar) van het neurologisch mensbeeld?
(Ontwerpteam Hessenberg, juli 2003)Is het nodig (net als in Erasmus’ tijd) om een nieuwe culturele wereld te ontwerpen die de toegang tot en de werking belemmert van de vele schijnwerelden waardoor wij de problemen voortbrengen die we hebben (noot 1)? Wordt in die culturele wereld modernisering door en in de crisis door individuen hervat door middel van een qua taal en inhoud (‘game’) gewijzigde invulling van de structurele koppeling tussen psychisch en sociaal systeem?
Alleen door filosofisch (en sociologisch) met de juiste concepten de juiste vragen te stellen aan de fenomenen die tot culturele ervaring behoren kan zo’n onderwerp als (her)structurering van culturele ervaring worden onderzocht. Luhmanns systeemtheoretische spoor brengt me bij de cruciale betekenis van tweede orde waarnemingen en van de structurele koppeling tussen psychisch en sociaal systeem. En bij daarmee verbonden filosofische gevolgen, zoals de onmogelijkheid om nog vanuit een subject- of geschiedfilosofische benadering met die fenomenen bezig te zijn.
Wat ons als mogelijke filosofie lijkt te resteren is taalanalyse. Iedereen is daarmee bezig: van fenomenologen en hermeneuten tot grammaticaal realisten. Transcendentaal. Antimetafysisch. Filosofie (wijsgerige antropologie) voegt geen kennis aan de wereld toe, maar toont slechts met welke categorieën wij onszelf en de wereld interpreteren.
Genoeg filosofen van naam gaan daar niet helemaal in mee (Williams, Taylor). Zeker wanneer ze de actuele technologische wereld en de verschuiving van identiteit naar knooppunt van relaties in het licht zien van de wijze waarop Nietzsche en het nihilisme ons zelfbeeld gijzelen. Als eindpunt van de weg die de moderne cultuur heeft afgelegd, kun je niet aan het nihilisme voorbij, maar je kunt er wel op verschillende manieren mee omgaan. Via de filosofie van de oriëntatie, zegt Stegmaier. Via een hernieuwd polytheïsme en poietische en meta-poietische vaardigheden bij individuen waardoor alle dingen weer gaan stralen, zeggen Dreyfus en Dorrance Kelly.
Wat zouden middelen die (de (her)structurering van) culturele ervaring ‘bemiddelen’ nou precies zijn? Dreyfus en Dorrance Kelly volgend (die bij Heidegger aansluiten) zijn dat kunstwerken (2012, 101): ‘Temples, cathedrals, epics, plays, and other works of art focus and hold up to a culture what counts as a life worth aspiring to’. Daardoor verbergen ze andere – radicaal verschillende – wijzen van waardevol kunnen leven. Net als de eerste orde waarneming het onderscheid niet kan waarnemen van waaruit het vertrekt. Om een tweede orde waarneming vraagt.
Bij Dreyfus en Dorrance Kelly blijft het aan individuen zelf om door middel van hun belichaamde poietische en metapoietische vaardigheden de wereld te laten verschijnen op de manier waarop die zelf al betekenis heeft. Zo’n soortgelijk beginpunt ligt wellicht bij Luhmann in de structurele koppeling tussen psychisch en sociaal systeem en in de analyse van het onderscheid waarop de tweede orde waarneming zelf is gebaseerd.
Stellingen
(Cor Litjens)
- Systemen en mensbeelden structureren culturele ervaring: systemen bestaan uit structuren die over langere tijd complexiteit reduceren en afdoende de individuele en collectieve vraagstukken regelen (inclusief kennisproductie en terugkoppelingsmechanismen).
- In de 20e eeuw structureert het alles doordringende psychologische mensbeeld bij verzwakkende instituties de innerlijke wereld van mensen tot een chronisch reflecterende subjectiviteit.
- Het huidige niveau van regelproblematiek in maatschappelijke subsystemen en organisaties met onvoldoende rationeel vormgegeven structuren versterkt het aan chronisch reflecterende subjectiviteit toegekende belang voor de individuele zelfhandhaving en het verwoorden van het zelf (zelfkennis zonder kennis van de wereld).
- Professionele autonomie, ingekapseld in een alles doordringend psychologisch mensbeeld, leidt in sociale systemen met zwakke structuren tot grotere behoefte aan en produktie van regels en protocollen (en van verantwoording en toezicht), tot onverzadigbare reflectiebehoefte voor individuele zelfhandhaving, betekenis en bezieling en tot veronachtzaming van reflectie over de zwakte van structuren zelf.
- De aard van de huidige crisis, van een reeks problemen in (sub)systeemorganisaties (Barclays, Vestia, Amarantis etc.), legt structuurproblemen bloot; gestimuleerd door de toenemende zelfspiegeling in het neurologische in plaats van in het psychologische mensbeeld dragen ze bij aan een proces van (her)structurering van culturele ervaring.
- De concepten van de systeemtheorie, van zelf referentiële systemen, respectievelijk van de structurele koppeling tussen psychisch en sociaal systeem, vullen de onzichtbare leegte van de op rationalisering gerichte helft van modernisering op.
- Het (leren) reflecteren op structuren in sociale systemen, als reflectie-op-iets-ongereflecteerds dat wij niet zelf zijn, versterkt professionele autonomie, vermindert behoefte aan regels, vereenvoudigt zelfhandhaving als knooppunt van relaties en leidt tot afname van de behoefte aan chronisch reflecterende subjectiviteit (identiteit).
- (Her)structurering van culturele ervaring vraagt om herschrijving van de structurele koppeling tussen psychisch en sociaal systeem en van tweede orde waarnemingen; we gaan collectief over naar een technologisch draagbare cultuur waarin het moderne reflectieconcept (met inbegrip van reflectie over structuren, over iets dat wij niet zelf zijn) de instituties en organisaties een veel meer fluïde karakter geeft.
- De (her)structurering van culturele ervaring die we zelf mee-‘maken’, is wijsgerig onder woorden te brengen; op deze wijze vervult filosofie de rol van een even bescheiden als zelfbewuste reflectie (als derde orde waarnemer) op de structurele koppeling van psychisch en sociaal systeem en op tweede orde waarnemingen als kenmerkende voorwaarden voor de operaties van systemen.
NB Zie ook de toegevoegde opmerking op het eind van hoofdstuk 5 waar even stellig wordt vermeld welke suggesties ik niet wil wekken
Nawoord en tevens leeswijzer
(december 2017)
Nu vast staat waar dit project eindigt, is het wel handig om lezers voor te bereiden op wat er komt. Hoe zijn de voornemens uit de onderzoeksopzet omgezet in tekst, in antwoorden op gestelde vragen? Daarmee is dit nawoord tevens een explicitering van de weg die afgelegd is. Aan de hand daarvan kunnen lezers voor zichzelf uitmaken wat ze interessant vinden en wat niet.
Hoofdstuk 4-8 laten zien hoe ik aan het begin van dit project aankijk tegen de verschijnselen in maatschappij, organisaties en individuen. De vraagstelling (herstructurering van culturele ervaring) toont mijn interesse in het wijsgerig en sociologisch interpreteren van het bestaan en van mijn eigen denken en handelen in deze tijd.
In hoofdstuk 9-12 worden deelvragen opgepakt die in die overkoepelende vraag besloten liggen. Wat beperkt betekenisvol organiseren in de zorg conceptueel in het doorbreken van het bureaucratisch regime (h.9)? Wat is het bijzondere aan (waarnemen in) de sociale systeemtheorie van Luhmann die een einde maakt aan een subject-objectbenadering (h.10)?
Als ik desondanks gehecht blijf aan objectief denken én ervaring als onmisbare schakels in een redelijke benadering, welke inspiratie is dan te halen bij Rand en Arendt (h.11)? En welke filosofen blijven eveneens ondanks alle mogelijke kritiek, verder werken binnen de redelijke benadering en hoe dan precies: Hacker, Arendt, Williams, Taylor, Bieri en Nussbaum (h.12)?
Wie wil bestaan in een zwijgzaam Niets kan niet zonder illusies (denk aan sprookjes en aan de sprookjesverteller.nl) én daarom niet zonder de rede, zowel niet zonder verstand (berekenen) als niet zonder de radicale vraag naar wat het allemaal te betekenen mag hebben, wat ‘right to do’ en ‘good to be’ betekenen. In de Reflecties van h.12 wordt de relatie gelegd tussen de geboden waakzaamheid van de rede en de illusies die mensen over zichzelf en over het andere blijven produceren. Waar ons bestaan en onze redelijke inspanning eindeloos is, onvoltooid blijft, bevat literatuur eindige levens met voltooide handelingen. De worsteling met waarheid en illusies, met egoïsme en mededogen wordt in literatuur uitvergroot en voedt ons morele oordeelsvermogen (h.13). In een tussentijdse terugblik op het project maak ik vervolgens een plattegrond van de tot dan toe afgelegde weg in het zoeken van antwoorden op de vragen ‘hoe te leven’?, ‘hoe samen te leven’? ‘hoe te organiseren’? (h.14)
In volgende hoofdstukken ruk ik opnieuw aan de ketens van de rede. Eerst ga ik constructiever dan eerder, in gesprek met betekenisvol veranderen. In dit geval in woningcorporaties en vind een ‘nieuwe’ practice theory onderbouwing bij het fuseren van veranderen en ontwerpen (h.15). Aan de hand van Thompsons systeemtheorie in hoofdstuk 16 pleit ik voor het inschakelen van zijn systeembenadering bij structuurherontwerp- en verandertrajecten. Dan verlaat ik met behulp van informatiefilosofie (Floridi, h.17) en sociale systeemtheorie (Luhmann, h.18) het subject-objectdenken om twee taaie vraagstukken (zwak bestuur in woningcorporaties respectievelijk falende verbetering van de kwaliteit van de controlepraktijk) te analyseren. Vervolgens keer ik terug naar de filosofie als zelfopvoeding (Jaspers, grenservaringen) als een huis dat ook open staat voor bijvoorbeeld de grammaticale analyse en nog veel meer zoals muziek die de idee van harmonie dichterbij brengt (h.19). Zo’n huis is om bepaalde redenen ergens neergezet. Mijn keuze voor die plek is ooit geïnspireerd door de manier van denken van Camus en Adorno (en Gadamer). Daarmee leg ik de fundamentele categorieën van mijn eigen redelijke denken bloot: empathische ervaring en rede, mimesis en verzet (h.20). Door de eindredactie van alle voorgaande hoofdstukken (her)ontdek ik wat rede en transformatiemogelijkheden van de ervaring ‘betekenen’ voor de onderscheidingen die we hanteren. Dat is (gehoopt) ontvangen, een soort openbaring. Dit onderzoek naar (her)structurering van culturele ervaring sluit af met de pleister van kapitein Haddock (h.21). Daarin staat wat mijn blinde vlekken blijven ondanks alles wat ik echt zelf geleerd denk te hebben. Als je nog trek hebt kun je uiteraard af en toe ook al eens in deel 2 Kroniek gaan rondkijken. Misschien is het een aanrader om daarbij ondertussen te luisteren naar alle sonates van Beethoven (met bladmuziek). Zo heb ik namelijk ook vaak zitten werken aan Watiknietbegrijp.
1. Hoe het begon pdf
(1) Het hoofdstuk waarin ik dat serieus heb geprobeerd is niet opgenomen, net zo min als een hoofdstuk over Erasmus in zijn tijd.
(2) (Bijlage tekst uit mrt-juli 2012; tot bijlage gepromoveerd en herzien 23 november 2012)