Start van 'Herstructurering van culturele ervaring' (4-21) 4 Dialoog met een lezer

4 | 1 Speculatieve hypothesen

Dit 'multimediale boek in websitevorm' is ontstaan zonder plan vooraf, zonder compositie. Dat biedt flexibiliteit aan lezer en aan auteur. De volgorde ligt niet vast. Het geheel is niet meer 
dan een constellatie - zoals die van Piet van Mook op landgoed Hizzard. De lezer kiest een eigen weg. De auteur kan op basis van nieuwe ervaring of voortschrijdend inzicht de constellatie wijzigen en aanvullen.
Dat is zelfs al gebeurd. Lezers en auteur kunnen ook samen nieuwe constellaties en daarbij aansluitende praktijken gaan (uit)vinden en inrichten. Dat is een serieuze uitnodiging. De openingsdialoog bereidt lezers voor op h. 5-7. Die vormen het vertrekpunt van het onderzoek.

Lezer

Ik heb je drie concept hoofdstukken (5-7) gelezen. Je behandelt het thema (her)structurering van culturele ervaring tussen nu en 2060. Je inspiratie haal je uit een boek over een soortgelijk proces rond 1900. Tegen die achtergrond en het destijds opkomende psychologisch mensbeeld weef je een soort wandkleed van onze tijd, van onze crisis. Op dat wandkleed, dat nog lang niet af is, leg je relaties tussen actuele crisisverschijnselen, filosofie over culturele ervaring, mensbeelden en systeemtheorie over organisatie en structuur. Je denkt in speculatieve hypothesen. Dat vraagt om redeneringen die plausibel zijn. Daar ontbreekt volgens mij nog het nodige aan. Is het fundament dat je nu legt niet te vergelijken met gestort beton dat niet wil harden?

Schrijver

Ik hoop op reacties die me helpen om mijn redenering te verbeteren. Ga door.

L
Eerst maar een simpele vraag: kun je zelf alles volgen wat je hebt opgeschreven?

S
Ja, maar ik kan niet alle details van het onderzoek onthouden. Ik herlees alles voortdurend. Onnodige tekst verwijder ik, nieuwe waarnemingen en feiten worden toegevoegd. Zelfs de lijn van de redenering verandert. Studeren betekent afscheid nemen van slechte formuleringen en onhoudbare inzichten.

L
Hoe weet je zeker dat het onderwerp (her)structurering van culturele ervaring niet slechts een projectie is van je eigen behoefte om ‘een nieuwe deur in je hoofd in te bouwen’? Hou je die twee voldoende uit elkaar?

S
Ik probeer filosofisch en sociologisch na te denken over wat er met ons mensen in deze historisch turbulente fase aan de hand is. De zwakte van structuren is daarin een kernthema en ik vraag me af met welk soort denken en handelen, met wat voor structuren we deze crisis te boven kunnen komen. Ik ontkom niet aan kritische reflectie op de inhoud van mijn eigen waarnemingen, vooroordelen en inzichten. Daarom probeer ik een nieuwe deur in mijn hoofd in te bouwen. Vanuit mijn leef- en denkwereld, als perspectief dat ik er op loslaat, kom ik het grote probleem in het klein tegen. Zo gezien zijn ze een ‘gevolg’ van elkaar en hangen ze met elkaar samen.

L
Je hele benadering doet mij steeds denken aan allerlei boeken uit de crisistijd van de jaren ’20 en ’30. Zoals Freuds Unbehagen in der Kultur. De tijd waarin Kracauer in feuilleton afleveringen in de krant schreef over de mechanisering van het werk in de kantoren en de sociale degradatie van witte boorden, over de culturele amerikanisering en over de filmindustrie. Elke crisistijd kent zo zijn specifieke cultuurkritiek. Luhmann noemt ze pogingen om de blinde vlek van de waarnemer weg te therapeutiseren (Luhmann, 2004, 158). Zoiets moet je nu toch eigenlijk niet meer doen?

S
Ik ben stevig beïnvloed door dit soort boeken. Sterker nog: als ik die boeken herlees bekruipt die fascinatie me opnieuw. Je kunt er nu nóg onderzoekideeën aan ontlenen. Zeker nu we weten welke politiek-maatschappelijk gevolgen die crisistijd heeft gehad. Ik heb niet de illusie een soortgelijke studie te kunnen schrijven. Ik voel me aangestoken door de geest die in deze studies waait. Die geest is kritisch ten opzichte van alles wat de moderne cultuur door middel van diezelfde geest voortbrengt. Die blijft zich afvragen hoe het met dezelfde middelen en mensen ook zou kunnen zijn, ondanks en dankzij de illusies die ze over zichzelf hebben. Die geest blijft zich inspannen om te denken, zodat we begrijpen waarom we er zo voor staan. Denkende mensen kunnen zelf bepalen of ze dat zo laten of willen veranderen. Misschien blijf ik in de kritische illusie gevangen van een positief te herijken Negative Dialektik?

L
Laten we eens doorpraten over (her)structurering van culturele ervaring.
Is het onderwerp wel te doordenken met de bronnen die jij daarvoor aandraagt? Gooi je niet teveel observaties en oordelen over verschijnselen met een selectie van feiten op één hoop? Waar blijft de analyse?
Lezers kunnen jouw observaties met hun eigen ervaringen vergelijken. Maar wat moeten mensen met de zotskap die Erasmus op heeft gezet, het werk van Klimt vóór en ná de Sezession, met Gehlens werk over industriële cultuur of Luhmanns beroemde ‘Zettelkasten’ met zijn eigen systeem van citaten en verwijzingen?

Is filosofie bij dit onderwerp in dit soort crisistijd wel van belang? Hebben we nu, net als in Erasmus’ tijd juist géén behoefte aan ‘filosofen, die, verzwakt door studie, met hun dunne en schrale bloed nauwelijks in leven blijven’, maar eerder aan ‘dikke, weldoorvoede soldaten ( ) met een maximum aan moed en een minimum aan hersens’ ?
In verkiezingstijd lijken we de oorlog te moeten gaan winnen met over grenzen heen gaande, halve waarheden vertellende, en vooral door elkaar heen schreeuwende typen (game change is nu een communicatie ‘buzz word’). Zie jij uit één van die groepen, professionals meegerekend, een fundamentele vernieuwing van denken en handelen voortkomen, die tot nieuwe structuren leidt? Jij denkt toch dat we het daar allemaal over hebben bij (her)structurering van culturele ervaring?

S
Dat begrijp je goed. Maar toch zie ik een reden om filosofen en filosofie een rol daarbij te geven. Met de politici die je erbij haalt, herinner je me aan wat Socrates zegt over spitsvondige mensen die hun tijd doorbrengen met pro en contra redeneringen. Uiteindelijk denken ze dat in geen enkele zaak of woord iets waars of standvastigs aanwezig is, dat alles voortdurend verandert. Ze bekommeren zich er niet om hoe de dingen waarover ze redeneren werkelijk zijn, maar hoe zij de aanwezigen van hun eigen stellingen kunnen overtuigen.

Ik ken de motieven van anderen niet. Politici zeggen ook dat ze van de feiten uit gaan, dat ze het beste voor het land of voor de mensen willen en dat ze daarom zeggen wat ze zeggen. Hetzelfde geldt voor professionals die op feiten én individuen gericht zijn. In dynamische systemen brengen ze op methodische wijze het spel van verandering op gang. Met een enorme impact. Mensen ontdekken wat hen te doen staat, hoe ze zelf hun gedrag en omgeving kunnen veranderen. Co-creëren gebeurt in het echt.

Filosofie biedt andere (taal)mogelijkheden om bij de zaak uit te komen. Mijn motivatie daarbij is tenminste mijn eigen blinde vlekken te vervangen door betere blinde vlekken. En dat werkt. Wat jij nu hebt gelezen wist ik nog niet voordat ik aan het project begon.
Door dit onderzoek realiseerde ik me pas dat ik vast hield aan een geschiedfilosofisch perspectief op rationele vooruitgang. Het opgeven van dat perspectief noopt mij alleen een ander filosofisch perspectief te zoeken. Of rationele vooruitgang door middel van ons denken en reflectie mogelijk is, geef ik daar niet mee op.

Maar goed, ik ben al net zo bezig met de zelf rechtvaardiging als een politicus. Alleen gaat het er mij niet om je van mijn stellingen te overtuigen. Ik zoek eerder hulp bij het verlaten ervan. Door woorden te vinden die de zaak zelf beter recht doen.

L
Je zegt dat je bezig bent geweest om je geschiedfilosofische uitgangspunt te verlaten. In hoeverre lukt dat? Even los van de rationele vooruitgang. Neem nou de tegenoverstelling van het psychologisch en het neurologisch mensbeeld. Is het werken met twee van zulke mensbeelden in de loop van een historisch proces tussen verleden en toekomst nou niet specifiek voor menige geschiedfilosofische benadering? Blijf je daar met jouw onderscheid niet gewoon in hangen? En lijd je als gevolg daarvan niet aan een zekere confirmation bias: de klassieke denkfout dat alles wat je om je heen ziet, je interpretatie bevestigt?

S
Vermoedelijk is het antwoord op de vragen: ja.
Geschiedenisfilosofie begint natuurlijk al met de vervreemde mens die wil emanciperen en volledig mens wil worden. Iemand die in politiek of economie, in cultuur of maatschappij niet de slaaf is of op onredelijke wijze ondergeschikt aan een ‘ander’, maar autonoom en vrij. Er ligt een optimisme achter: als iedereen goed nadenkt, verstandig redeneert, kunnen mensen samen de omstandigheden om mens te zijn verbeteren. Het denken is nodig om de voorwaarden daarvoor te ‘verbeelden’. In de geschiedenis voltrekken mensen dan zelf wel een proces dat bij die verbetering uitkomt. Uit passie voor immanente kritiek, zeg ik Adorno na (Wiggershaus, 1987, 663), levert filosofie daar een eigen bijdrage aan.

Nu naar die twee mensbeelden en het gevaar van confirmation bias.
Ik zie ze, zoals gezegd, als one way screens. Je kunt er van één kant doorheen kijken en van de andere kant niet, spiegelt alleen. In die spiegel van het alles doordringende psychologisch mensbeeld wordt de enorm toegenomen behoefte aan psychologische kennis zichtbaar en begrijpelijk. Deze constructie heeft mij geholpen om van een paar persoonlijke vooroordelen af te komen ten aanzien van de professionele organisatie advies wereld, de positie van veranderkundigen daarin en de betekenis van psychologie.
Bij Schorske in zijn studie over Wenen rond 1900 las ik dat het psychologisch mensbeeld in die tijd ontstaat en waarom het ontstaat. Een onverwachte, historisch gedocumenteerde bevestiging van de belangstelling die mensen, tot in organisaties toe, voor hun innerlijk en voor gedrag en de invloed van omgevingsfactoren hebben. Een van mijn vooroordelen was dat het accent op persoonlijke ontwikkeling vooral een belemmering vormde voor structuur gerichte verbeteringen. Dankzij Schorske leerde ik de historische voorrang van het psychologisch mensbeeld te begrijpen als uitdrukking van de ‘tweede’ moderne (reflexief i.t.t. de ‘eerste’ lineaire moderne cultuur). Nu zie ik ook dat de chronisch reflecterende subjectiviteit (Gehlen), als uitdrukking van dat psychologisch mensbeeld, heel functioneel is in een wereld van voortgaande functionele differentiatie en specialisatie.

Over het neurologisch mensbeeld heb ik nog geen politieke partij gehoord. Toch merken ouders aan het gedrag van hun kinderen, merken scholen waar ze naar toe gaan, merken werkgevers die jonge mensen in dienst nemen, merken rechters die strafzaken moeten behandelen, dat neurologie, kennis van het brein en van het zenuwstelsel, steeds belangrijker wordt in opvoeding, onderwijs, werk en recht. Het psychologisch mensbeeld blijft belangrijk, maar in onze dagelijkse bezigheden hebben wij baat bij op het grote publiek toegesneden kennis uit dat interdisciplinaire domein. We gaan onszelf en wat er met ons (en vooral met jongeren) aan de hand is spiegelen vanuit dat neurologisch mensbeeld. Daarom zet ik dat in mijn beschouwing neer als een ‘one way screen’ voor 2060. 

Start van 'Herstructurering van culturele ervaring' (4-21) 4 Dialoog met een lezer

4 | 2 Meervoudige indicaties


L
Waar gaat (her)structurering van culturele ervaring over?

Is dat wat we allemaal zien in de spiegel van het neurologisch mensbeeld: kennis en daarop geënte behandelmethoden en farmaca, de nieuwste technologie in hersenen- en zenuwstelselonderzoek, de hele media industrie die er qua boeken, films, documentaires en programma’s een nieuwe markt bij heeft, de professionele behandelaars bij wie mensen terecht kunnen? Of is dat de verschuiving van identiteit naar knooppunt van relaties zijn, met behulp van allerlei multifunctionele, geïntegreerde media technologie? Zoals Lucy (Britse X-factor), ineens van een op straat te vermijden flyers uitdelend sandwich bord verandert in een door de massa bejubelde singer/songwriter met één intelligent liedje over haar jeugdige onbezonnenheden onder invloed van verschillende soorten drank? Of bedoel je dat het neurologisch mensbeeld een onderdeel van het tweede is. Of andersom?

S
In de voorstelling die ik van allerlei verschijnselen heb, gaat (her)structurering van culturele ervaring over al die verschijnselen samen. Mensen als Lucy brengen steeds meer tijd door in een hoogwaardige technologische omgeving – of ze nou op een podium terecht komen, uren achtereen in hun kamer aan games deelnemen of in online communities actief zijn. Niet alleen zien zulke levens er heel anders uit dan dat van mij, maar ik neem aan dat de prikkelbaarheid van zenuwstelsels, misschien zelfs wel de verwerkingscapaciteit van prikkels, ook van een heel andere orde is. Eigenlijk twijfel ik daar niet aan. Ik beluister bij jonge mensen dat ze niets liever willen dan een beetje stilte in hun kop. Die verlangen naar een wereld waarin ze niet van alles en nog wat van anderen moeten. Ze worstelen enorm met zichzelf in aan twee kanten niet bij hen passende werelden. Die werelden stimuleren niet meer (misschien is begeleiding leerzamer voor de scholen zelf dan voor de leerlingen) of overdonderen hen (meer technologie dan ze aan kunnen). Ze worden teleurgesteld in het psychologisch graven naar hun innerlijk, al zullen ze net als veel anderen, het nodige leren van ‘familie-opstellingen’. Maar wellicht blokkeren ze op het vermogen om een intelligent knooppunt te zijn. Kunnen ze van de generatie die zich binnen een psychologisch mensbeeld heeft leren ontwikkelen binnen heel andere, vanzelfsprekende, structuren die nu in crisis zijn, verwachten iets te leren over hoe ze hun problemen kunnen oplossen, hun eigen levens (als knooppunt) vorm kunnen geven? Zij hebben niet gevraagd om structuren die op hun grens zijn gestoten en daarom het huidige domino-effect aan crises veroorzaken. Van de generaties vóór hen krijgen ze een technologisch niveau mee dat zijn weerga niet kent en dat door die generaties zelf al helemaal niet bij te houden is. Van alles dat inzicht geeft in het omgaan met hun eigen hersengolven en prikkelbaarheden in die hen overal omringende technologie kunnen ze voordeel hebben. Dat zullen ze ook gebruiken. Aannemende dat ze toch al aan de lithium zijn en precies hun eigen meervoudige indicaties kennen (vanuit de oude wereld)?

L
Nou, nou, zo kan die wel weer. Je antwoorden mogen best korter. Ik vind ook wel ingewikkeld hoe de relatie ligt tussen je interpretatie hier over (her)structurering van culturele ervaring, vanuit individueel perspectief, knooppunt, met Luhmann’s structurele koppeling tussen psychisch systeem en sociaal systeem die tot nieuwe structuren voor maatschappelijke subsystemen, instituties en organisaties moet leiden.

S
Ik weet het antwoord nog niet. Ik zie er wel mensen bij. Wereldwijd bekende als Steve Jobs (‘connecting the dots’) en minder bekende, zoals Bas Bloem en Lucien Engelen. Maar over wie je het ook hebt: een zelfopvatting als knooppunt is geen garantie voor een verandering van structurele koppeling of van andere onderscheidingen in operationeel gesloten, sociale systemen. Ik heb nu zelf gezien dat Luhmann het representationele denken en de bewustzijnsfilosofie verlaat. Taal als evolutionair ontwikkeld mechanisme levert de tweezijdigheid, nodig voor structurele koppeling tussen psychisch en sociaal systeem. Misschien is het zo dat mensen met een zelfopvatting als knooppunt onder de huidige technologische voorwaarden over het vermogen beschikken om iets te wijzigen aan de onderscheidingen waarop de tweede orde waarnemingen zijn gebaseerd.

L
Zou het wat uitmaken of je dan in de spiegel kijkt (je in taal uitdrukt) van een psychologisch of van een neurologisch mensbeeld?

S
Uiteraard ben ik niet in staat om zin van onzin op neurologisch gebied van elkaar te scheiden. Daar ga ik geen oordeel over geven. Maar zoals rond 1900 het individuele innerlijk en de uitdrukbaarheid in taal een geweldige impact in de cultuur had, zo is nu met de taal over neurobiologische onderwerpen toch onmiskenbaar iets soortgelijks aan de hand. Neuro wordt een bij alles passend voorzetsel: neuromarketing, neurostrategie, neuroleiderschap, neuromanagement, neuro onderwijs. Elke volgende wetenschappelijke ontdekking op dit gebied, elke nieuwe, eraan gerelateerde technologie sijpelt in aanpalende gebieden door en structureert de ervaring van mensen daar. Ik zou wel een experiment willen uitvoeren in een museumzaal. Daarin plaats je twee spiegelwanden in de vorm van schilderijen. Een schilderij met een ‘psychologische’ blik op je zelf en de wereld en een met een ‘neurologische’. Ik vermoed dat veel van de bezoekers de meeste aandacht besteden aan deze tweede. Zou het gesprek dat ze voeren iets zeggen over het herladen van de structurele koppeling tussen psychisch en sociaal systeem?

L
Het is me nog niet duidelijk wat de aan Erasmus ontleende inspiratie in de lijn van je betoog aanricht. Volgens jou terug te vinden bij Williams en Taylor en op een andere manier ook bij bestuurder en wetenschapper Rinnooy Kan. Heeft dat te maken met de structuren die ons in de problemen brengen en de structuren die culturele ervaring (her)structureren? Of met de deskundigheid die nodig is om die nieuwe structuren te kunnen ontwerpen?

S
Gisteren hoorde ik een goed voorbeeld van een simpele structuur. Iemand die altijd aan het eind van de dag werk overhield, begon op een ochtend met alle activiteiten in volgorde van deadlines te plaatsen. Voor elke activiteit was die dag x-tijd beschikbaar. Door elke taak binnen de beschikbare tijd af te hebben en daarna te beginnen aan de volgende activiteit was aan het eind van de dag alles klaar. Voldoening. Ongetwijfeld zijn collega’s en klanten die dag mede door die hulpstructuur geregeld. Of zij daardoor misschien hun werk niet afkregen, weten we niet. Ook niet of iemand dat schema de volgende dag, met andersoortige activiteiten, opnieuw volhoudt. Maar wel herkenbaar.
Is dit een voorbeeld van zo’n beslissingspremisse, behorend tot de structuur van organisaties, waar niet over wordt besloten (cognitieve routine én organisatiecultuur)? Ik vermoed dat disciplines als veranderkunde succesvol zijn omdat ze praktisch en methodisch aan deze twee structurele terreinen in organisaties vastknopen. In de reflectie op cognitieve routines en organisatiecultuur denken mensen dat het aan eigen psychische eigenschappen ligt: ‘Ik ben geen afmaker’, ‘hij is een ongeleid projectiel’.

Volgens ons gezond verstand en HR stafleden moet zo iemand een ontwikkelingsproces doormaken om op meer methodische wijze met onvolkomenheden te leren omgaan. Misschien met hulp van een coach. Dat is de vanzelfsprekend reflex. Die reflex bevestigt de chronisch reflecterende subjectiviteit binnen een psychologisch mensbeeld. Over de vraag of het werk aan het eind van de dag niet af hebben aan de persoon in kwestie ligt of aan een gebrekkigheid van beslissingspremissen die de structuur van de organisatie vormen, wordt door niemand meer nagedacht.
Dit voorbeeld laat ook mooi zien dat het mensen eigen is om tussen een gewenste situatie (werk af) en een te vermijden situatie (werk niet af) een ‘tussenwereld’ te scheppen waar oplossingen in tot stand kunnen komen. Ik zie daarin wel een relatie met de voorbeelden van Erasmus, van Williams, van Taylor. Hoe dat kan worden vertaald naar de structurele koppeling van psychisch en sociaal systeem zoals Luhmann dat ziet en met tweede orde waarnemingen is ook voor mij nog een grote vraag.

L
Dan wacht ik maar eerst eens het resultaat daarvan af.


De schrijver denkt na over deze dialoog

Stel nou eens…dat het helemaal niet zo in elkaar zit als ik tot nu toe veronderstel en in de dialoog ter sprake breng.

Natuurlijk: de crisis is een zekerheid. Die gaat voorlopig niet meer weg. Die ontvouwt zich zogezegd nog in een reeks crises, in verschillende maatschappelijke sectoren en in diverse professionele groepen. Met vér strekkende gevolgen voor het leven van alledag van verschillende leeftijdsgroepen. Daar hebben we eerder teveel dan te weinig feiten over. Om in een kroniekvorm (zie deel 2) daarover te schrijven, in een stijl die bij oude wijsgerige sociologen als Bouman, maar ook bij Safranski, als geschieduitbeelding bekend staat, is op zich legitiem.

Of de feiten uit de reeks van crises persé zwakke structuren van systemen als oorzaak van die crises aanwijzen, is nog maar de vraag. Met behulp van systeemtheorie probeer ik dat plausibel te maken, omdat daarin is voorondersteld dat functionele differentiatie en specialisatie tot systeemcomplexiteit leidt.
Met de systeemtheoretische taal kan een redenering worden gemaakt over zwakke structuren en gevolgen daarvan. Wat een lezer echt zou overtuigen is wanneer aan de hand van een concreet voorbeeld, met een functionele analyse van het structuurprobleem en mogelijke oplossingsrichtingen, wordt aangetoond dat dit het geval is. Maar dat heb ik niet gedaan, dus kan ik van lezers niet verwachten dat zij mijn overtuigingen delen.

De winst voor mij met de oefening in systeemtheorie ligt ergens anders in. Ik ben me bewust geworden van de spagaat van kroniektaal en systeemtaal: ik lig overhoop met twee stijlen die elkaar uitsluiten.
Het past in die kroniekstijl om het ontstaan van het psychologisch mensbeeld rond 1900 te reconstrueren en om Gehlens chronisch reflecterende subjectiviteit in de redenering onder te brengen.
Ook kan in zo’n kroniekstijl bij actuele verschijnselen worden aangesloten, kunnen verbanden gelegd worden met technologische ontwikkelingen, film en social media, met de verschuiving van identiteit naar knooppunt van relaties, met de opkomst van een neurologisch mensbeeld.

In de filosofie kun je vanuit die stijl ook gemakkelijk geschiedfilosofisch reflecteren op de (her)structurering van culturele ervaring. Jammer is alleen dat ik al heb vastgesteld dat geschiedenisfilosofie eigenlijk niet meer kan.

Er is nog een ander tegenargument dat het hele project op losse schroeven zet.
Stel nou dat de crises niet door zwakke structuren zijn veroorzaakt? Dat de zwakte van structuren niet gecompenseerd is door chronisch reflecterende subjectiviteit, die ik als ‘vanzelfsprekend’ beschouw binnen een psychologisch mensbeeld en een (tweede) reflexieve moderniteit? Dat wat zich allemaal heeft afgespeeld in een langere tijdsperiode vanaf 1900, tijdens de ontwikkeling van een ‘regionale’ naar een echte wereld-industrie-cultuur geen verklaringsgrond biedt? Dat het niet waar is dat o.a. de veranderkunde zijn succes dankt aan de chronisch reflecterende subjectiviteit en aan de noodzaak van individuele profilering in een ‘reflexieve’ moderniteit?
Verder: dat systeemtheorie helemaal niet het gat vult in de cultuur van de moderniteit dat is ontstaan door overaccentuering van de reflectie over de psychologische kant van individuen, ten koste van reflectie over de rationalisering van het sociaal systeem. Dat in systeemtheoretische termen én de zwakte van structuren van sociale (en psychische) systemen niet aantoonbaar is én de structurele koppeling tussen psychisch en sociaal systeem én de tweede orde waarnemingen voor het onderwerp totaal onbelangrijk zijn?
En tot slot dat de rol van taal om toch het onderscheid zelf (de blinde vlek in de tweede orde waarneming) te kunnen thematiseren, en in de structurele koppeling te onderzoeken, er niet toe doet.
Dus dat per saldo die omweg via systeemtheorie en taal helemaal geen enkele toegevoegde waarde heeft. Dan heb ik een probleem.

Het onderwerp (her)structurering van culturele ervaring, als perspectief waar doorheen ik naar de samenhang van vraagstukken kijk die ik in kroniekstijl beschrijf (misschien beter om te zeggen: het onderwerp als culturele container van deze variëteit aan vraagstukken), heeft dan geen zin.
Om vervolgens daarover wijsgerig sociologisch, vanuit deze of gene benadering of filosoof erover na te denken, heeft dan ook geen zin. Daar hoef je de filosofie niet voor op de kop te zetten. En hoef ik in mijn kop geen andere deur in te bouwen. Dat is logisch.

Mijn eigen overtuiging dat deze vraagstukken wél samenhangen en het waard zijn om vanuit (her)structurering van culturele ervaring aan een filosofische en sociologische reflectie te onderwerpen, zal het op grond van het voorgaande bij anderen niet redden. Er is meer nodig.
Kortom: hoe te vermijden dat dit een doodlopende weg blijkt?

In een kroniekstijl kun je, zonder diepgaande analyse, hypothetisch allerlei verbindingen leggen en redeneringen opstellen die je in een verhaal bij elkaar brengt. Inderdaad: speculatief denken in de zin die Arendt daaraan geeft. Daar is verbeelding bij nodig en zonder kritische reflectie kun je niet achterhalen welke richting we opgaan.
Wat me ook nog een beetje in de buurt houdt van geschiedenisfilosofische benaderingen. Ik haal de wijsgerige sociologie niet voor niks van stal. Een sinds de jaren ’60 volledig uit de wetenschap verdwenen stijl.

In de professionele sociologie zijn het structureel functionalisme van Parsons en het functioneel structuralisme van Luhmann wat betreft abstractiegraad wel tegen de filosofie aan blijven liggen. Maar in hun zelfopvatting horen ze tot het kennissysteem in de voortgaande maatschappelijke differentiatie en specialisatie door middel waarvan systemen die complexiteit reduceren. Sociologie is het voor die maatschappelijke ontwikkeling in systemen noodzakelijke kennissysteem. En op soortgelijke wijze moet over psychologie en psychisch systeem gedacht worden.
Naar haar aard is deze sociologie, zeker van Luhmann, ook nog eens zo dat je daarin zijn filosofie leest (en in zijn filosofisch georiënteerde geschriften lees je zijn sociologie), aldus Christis (1998, 373). Helaas heeft laatstgenoemde in zijn boek niet even laten zien hoe Luhmann die combinatie tot stand brengt. Maar vast staat dat Luhmann’s positie wat betreft de rol van taal en betekenis, wat betreft oordelen over Descartes en bewustzijn, wat betreft metafysica etc. grote gelijkenis vertoont met Wittgenstein.
En al doe ik dan de geschiedfilosofie ‘weg’ , ik hoop toch alternatieve filosofische richtingen te vinden die in mijn kroniekstijl passen, waardoor ik het geheel als wijsgerige sociologie kan blijven bedrijven.

Uit de verdere behandeling van het onderwerp en uit de resultaten moet dan voor anderen en voor mijzelf maar blijken of het redelijk is om nu – in deze tijd, met deze vraagstukken – weer (of nog) aan filosofie en sociologie te doen. Het verstand kan er daarna op voortbouwen of niet.                          4. Dialoog pdf