Dit 'multimediale boek in websitevorm' is ontstaan zonder plan vooraf, zonder compositie. Dat biedt flexibiliteit aan lezer en aan auteur. De volgorde ligt niet vast. Het geheel is niet meer
dan een constellatie - zoals die van Piet van Mook op landgoed Hizzard. De lezer kiest een eigen weg. De auteur kan op basis van nieuwe ervaring of voortschrijdend inzicht de constellatie wijzigen en aanvullen.
Dat is zelfs al gebeurd. Lezers en auteur kunnen ook samen nieuwe constellaties en daarbij aansluitende praktijken gaan (uit)vinden en inrichten. Dat is een serieuze uitnodiging. De openingsdialoog bereidt lezers voor op h. 5-7. Die vormen het vertrekpunt van het onderzoek.
Lezer
Ik heb je drie concept hoofdstukken (5-7) gelezen. Je behandelt het thema (her)structurering van culturele ervaring tussen nu en 2060. Je inspiratie haal je uit een boek over een soortgelijk proces rond 1900. Tegen die achtergrond en het destijds opkomende psychologisch mensbeeld weef je een soort wandkleed van onze tijd, van onze crisis. Op dat wandkleed, dat nog lang niet af is, leg je relaties tussen actuele crisisverschijnselen, filosofie over culturele ervaring, mensbeelden en systeemtheorie over organisatie en structuur. Je denkt in speculatieve hypothesen. Dat vraagt om redeneringen die plausibel zijn. Daar ontbreekt volgens mij nog het nodige aan. Is het fundament dat je nu legt niet te vergelijken met gestort beton dat niet wil harden?
Schrijver
Ik hoop op reacties die me helpen om mijn redenering te verbeteren. Ga door.
L
Eerst maar een simpele vraag: kun je zelf alles volgen wat je hebt opgeschreven?
S
Ja, maar ik kan niet alle details van het onderzoek onthouden. Ik herlees alles voortdurend. Onnodige tekst verwijder ik, nieuwe waarnemingen en feiten worden toegevoegd. Zelfs de lijn van de redenering verandert. Studeren betekent afscheid nemen van slechte formuleringen en onhoudbare inzichten.
L
Hoe weet je zeker dat het onderwerp (her)structurering van culturele ervaring niet slechts een projectie is van je eigen behoefte om ‘een nieuwe deur in je hoofd in te bouwen’? Hou je die twee voldoende uit elkaar?
S
Ik probeer filosofisch en sociologisch na te denken over wat er met ons mensen in deze historisch turbulente fase aan de hand is. De zwakte van structuren is daarin een kernthema en ik vraag me af met welk soort denken en handelen, met wat voor structuren we deze crisis te boven kunnen komen. Ik ontkom niet aan kritische reflectie op de inhoud van mijn eigen waarnemingen, vooroordelen en inzichten. Daarom probeer ik een nieuwe deur in mijn hoofd in te bouwen. Vanuit mijn leef- en denkwereld, als perspectief dat ik er op loslaat, kom ik het grote probleem in het klein tegen. Zo gezien zijn ze een ‘gevolg’ van elkaar en hangen ze met elkaar samen.
L
Je hele benadering doet mij steeds denken aan allerlei boeken uit de crisistijd van de jaren ’20 en ’30. Zoals Freuds Unbehagen in der Kultur. De tijd waarin Kracauer in feuilleton afleveringen in de krant schreef over de mechanisering van het werk in de kantoren en de sociale degradatie van witte boorden, over de culturele amerikanisering en over de filmindustrie. Elke crisistijd kent zo zijn specifieke cultuurkritiek. Luhmann noemt ze pogingen om de blinde vlek van de waarnemer weg te therapeutiseren (Luhmann, 2004, 158). Zoiets moet je nu toch eigenlijk niet meer doen?
S
Ik ben stevig beïnvloed door dit soort boeken. Sterker nog: als ik die boeken herlees bekruipt die fascinatie me opnieuw. Je kunt er nu nóg onderzoekideeën aan ontlenen. Zeker nu we weten welke politiek-maatschappelijk gevolgen die crisistijd heeft gehad. Ik heb niet de illusie een soortgelijke studie te kunnen schrijven. Ik voel me aangestoken door de geest die in deze studies waait. Die geest is kritisch ten opzichte van alles wat de moderne cultuur door middel van diezelfde geest voortbrengt. Die blijft zich afvragen hoe het met dezelfde middelen en mensen ook zou kunnen zijn, ondanks en dankzij de illusies die ze over zichzelf hebben. Die geest blijft zich inspannen om te denken, zodat we begrijpen waarom we er zo voor staan. Denkende mensen kunnen zelf bepalen of ze dat zo laten of willen veranderen. Misschien blijf ik in de kritische illusie gevangen van een positief te herijken Negative Dialektik?
L
Laten we eens doorpraten over (her)structurering van culturele ervaring.
Is het onderwerp wel te doordenken met de bronnen die jij daarvoor aandraagt? Gooi je niet teveel observaties en oordelen over verschijnselen met een selectie van feiten op één hoop? Waar blijft de analyse?
Lezers kunnen jouw observaties met hun eigen ervaringen vergelijken. Maar wat moeten mensen met de zotskap die Erasmus op heeft gezet, het werk van Klimt vóór en ná de Sezession, met Gehlens werk over industriële cultuur of Luhmanns beroemde ‘Zettelkasten’ met zijn eigen systeem van citaten en verwijzingen?
Is filosofie bij dit onderwerp in dit soort crisistijd wel van belang? Hebben we nu, net als in Erasmus’ tijd juist géén behoefte aan ‘filosofen, die, verzwakt door studie, met hun dunne en schrale bloed nauwelijks in leven blijven’, maar eerder aan ‘dikke, weldoorvoede soldaten ( ) met een maximum aan moed en een minimum aan hersens’ ?
In verkiezingstijd lijken we de oorlog te moeten gaan winnen met over grenzen heen gaande, halve waarheden vertellende, en vooral door elkaar heen schreeuwende typen (game change is nu een communicatie ‘buzz word’). Zie jij uit één van die groepen, professionals meegerekend, een fundamentele vernieuwing van denken en handelen voortkomen, die tot nieuwe structuren leidt? Jij denkt toch dat we het daar allemaal over hebben bij (her)structurering van culturele ervaring?
S
Dat begrijp je goed. Maar toch zie ik een reden om filosofen en filosofie een rol daarbij te geven. Met de politici die je erbij haalt, herinner je me aan wat Socrates zegt over spitsvondige mensen die hun tijd doorbrengen met pro en contra redeneringen. Uiteindelijk denken ze dat in geen enkele zaak of woord iets waars of standvastigs aanwezig is, dat alles voortdurend verandert. Ze bekommeren zich er niet om hoe de dingen waarover ze redeneren werkelijk zijn, maar hoe zij de aanwezigen van hun eigen stellingen kunnen overtuigen.
Ik ken de motieven van anderen niet. Politici zeggen ook dat ze van de feiten uit gaan, dat ze het beste voor het land of voor de mensen willen en dat ze daarom zeggen wat ze zeggen. Hetzelfde geldt voor professionals die op feiten én individuen gericht zijn. In dynamische systemen brengen ze op methodische wijze het spel van verandering op gang. Met een enorme impact. Mensen ontdekken wat hen te doen staat, hoe ze zelf hun gedrag en omgeving kunnen veranderen. Co-creëren gebeurt in het echt.
Filosofie biedt andere (taal)mogelijkheden om bij de zaak uit te komen. Mijn motivatie daarbij is tenminste mijn eigen blinde vlekken te vervangen door betere blinde vlekken. En dat werkt. Wat jij nu hebt gelezen wist ik nog niet voordat ik aan het project begon.
Door dit onderzoek realiseerde ik me pas dat ik vast hield aan een geschiedfilosofisch perspectief op rationele vooruitgang. Het opgeven van dat perspectief noopt mij alleen een ander filosofisch perspectief te zoeken. Of rationele vooruitgang door middel van ons denken en reflectie mogelijk is, geef ik daar niet mee op.
Maar goed, ik ben al net zo bezig met de zelf rechtvaardiging als een politicus. Alleen gaat het er mij niet om je van mijn stellingen te overtuigen. Ik zoek eerder hulp bij het verlaten ervan. Door woorden te vinden die de zaak zelf beter recht doen.
L
Je zegt dat je bezig bent geweest om je geschiedfilosofische uitgangspunt te verlaten. In hoeverre lukt dat? Even los van de rationele vooruitgang. Neem nou de tegenoverstelling van het psychologisch en het neurologisch mensbeeld. Is het werken met twee van zulke mensbeelden in de loop van een historisch proces tussen verleden en toekomst nou niet specifiek voor menige geschiedfilosofische benadering? Blijf je daar met jouw onderscheid niet gewoon in hangen? En lijd je als gevolg daarvan niet aan een zekere confirmation bias: de klassieke denkfout dat alles wat je om je heen ziet, je interpretatie bevestigt?
S
Vermoedelijk is het antwoord op de vragen: ja.
Geschiedenisfilosofie begint natuurlijk al met de vervreemde mens die wil emanciperen en volledig mens wil worden. Iemand die in politiek of economie, in cultuur of maatschappij niet de slaaf is of op onredelijke wijze ondergeschikt aan een ‘ander’, maar autonoom en vrij. Er ligt een optimisme achter: als iedereen goed nadenkt, verstandig redeneert, kunnen mensen samen de omstandigheden om mens te zijn verbeteren. Het denken is nodig om de voorwaarden daarvoor te ‘verbeelden’. In de geschiedenis voltrekken mensen dan zelf wel een proces dat bij die verbetering uitkomt. Uit passie voor immanente kritiek, zeg ik Adorno na (Wiggershaus, 1987, 663), levert filosofie daar een eigen bijdrage aan.
Nu naar die twee mensbeelden en het gevaar van confirmation bias.
Ik zie ze, zoals gezegd, als one way screens. Je kunt er van één kant doorheen kijken en van de andere kant niet, spiegelt alleen. In die spiegel van het alles doordringende psychologisch mensbeeld wordt de enorm toegenomen behoefte aan psychologische kennis zichtbaar en begrijpelijk. Deze constructie heeft mij geholpen om van een paar persoonlijke vooroordelen af te komen ten aanzien van de professionele organisatie advies wereld, de positie van veranderkundigen daarin en de betekenis van psychologie.
Bij Schorske in zijn studie over Wenen rond 1900 las ik dat het psychologisch mensbeeld in die tijd ontstaat en waarom het ontstaat. Een onverwachte, historisch gedocumenteerde bevestiging van de belangstelling die mensen, tot in organisaties toe, voor hun innerlijk en voor gedrag en de invloed van omgevingsfactoren hebben. Een van mijn vooroordelen was dat het accent op persoonlijke ontwikkeling vooral een belemmering vormde voor structuur gerichte verbeteringen. Dankzij Schorske leerde ik de historische voorrang van het psychologisch mensbeeld te begrijpen als uitdrukking van de ‘tweede’ moderne (reflexief i.t.t. de ‘eerste’ lineaire moderne cultuur). Nu zie ik ook dat de chronisch reflecterende subjectiviteit (Gehlen), als uitdrukking van dat psychologisch mensbeeld, heel functioneel is in een wereld van voortgaande functionele differentiatie en specialisatie.
Over het neurologisch mensbeeld heb ik nog geen politieke partij gehoord. Toch merken ouders aan het gedrag van hun kinderen, merken scholen waar ze naar toe gaan, merken werkgevers die jonge mensen in dienst nemen, merken rechters die strafzaken moeten behandelen, dat neurologie, kennis van het brein en van het zenuwstelsel, steeds belangrijker wordt in opvoeding, onderwijs, werk en recht. Het psychologisch mensbeeld blijft belangrijk, maar in onze dagelijkse bezigheden hebben wij baat bij op het grote publiek toegesneden kennis uit dat interdisciplinaire domein. We gaan onszelf en wat er met ons (en vooral met jongeren) aan de hand is spiegelen vanuit dat neurologisch mensbeeld. Daarom zet ik dat in mijn beschouwing neer als een ‘one way screen’ voor 2060.