18 Alles zou anders kunnen zijn (Luhmann)

18 | 1 Luhmann

Introductie

Luhmann (1927-1998) heeft een zekere faam met treffende uitspraken. De zin in de titel - Alles zou anders kunnen zijn en bijna niets kan ik veranderen - maakt hem in 1969 bekend buiten de sociologie. De zin dekt ook de lading van dit hoofdstuk.
Luhmann was algemeen socioloog. Zijn theorie beschrijft de complexiteit van de functioneel gedifferentieerde samenleving en van alle sociale systemen daarin. Zijn differentiatietheorie speelt een rol van betekenis in wetenschap, politiek, recht en economie, in onderwijs en kunst (zie Luhmann Handbuch, 2012). In Duitsland maar ook daarbuiten is het aanzien groot, zoals in het Luhmann instituut, Lecce, Italië. Zijn werk omvat zo’n 100 boeken (de buitenlandse meegeteld), 500 artikelen en is in 12 talen vertaald. Een flink aantal boeken verscheen pas na zijn dood. Uit zijn beroemde ‘Zettelkasten’ (met 90.000 stamkaarten) zullen waarschijnlijk nog meer (vertalingen van) publicaties voortkomen.
Neem je de secundaire literatuur erbij dan is Luhmann eerder een reis door een uitgestrekt conceptueel domein dan een auteur van wie je tussen neus en lippen de theorie even behandelt.

(2017)Luhmann is ontevreden met de manier waarop we de verandering, het gedrag (systeemtoestanden) en de (zelf)besturing beschrijven van complexe sociale systemen.
We werken steeds met ervaringsnabije begrippen, maar, zegt hij in een interview (1994):

Ik ben ervan overtuigd dat je met complexere, gecompliceerdere theorieën zeer veel meer problemen en onderlinge samenhangen ertussen zichtbaar kan maken dan met op dat moment gangbare of direct tot de verbeelding sprekende, ervaringsnabije begrippen zou kunnen. Ik denk dat ons tekort op dit moment, intellectueel, ook zit in onze beschrijvingen van de moderne maatschappij. En alleen als je zo’n verbeterde beschrijving hebt, kun je wat meer overwogen zien wat je kunt doen.

Wie ervaringsnabije begrippen loslaat komt in theorie terecht met een hoge abstractiegraad. Abstract, want de algemene systeemtheorie van Luhmann is een differentiatietheorie, een evolutietheorie, een communicatietheorie, een mediatheorie en een maatschappijtheorie in één. De theorie maakt het mogelijk om zowel de maatschappelijke constructie van de werkelijkheid onder de loep te nemen als de werkelijkheid van de maatschappelijke constructies (Luhmann Handbuch, 111). Zijn radicale constructivisme maakt je bovendien (pijnlijk) bewust van gehechtheden aan referentiekaders waar Luhmann expliciet mee breekt.

In de abstractiegraad van de theorie kan ik meegaan door een hele onvoorzichtige vergelijking te maken. Luhmanns systeemtheorie past qua abstractiegraad bij de wereld die bezig is quantummachines voort te brengen. Dat zal tot geheel andere niveaus van complexiteit leiden dan wij nu kennen. Luhmanns theorie is voor sociale systemen zoiets als de quantummechanica voor quantumcomputers. Die gaan over tien jaar problemen analyseren waar supercomputers nu nog niet genoeg capaciteit voor hebben. Omdat quantumcomputers tegelijk 0 en 1 kunnen zijn, kraken ze de RSA 2048 (de beveiliging van al onze digitale toepassingen zoals bankpasjes, creditcards etc.) in 100 seconden waar een supercomputer nu nog 1 miljard jaar over zou doen (Svore, Quantum Computing, 2016).
Aansluitend bij die vergelijking is Luhmanns theorie te beschouwen als een overbruggingsarchitectuur van operationele sociale systemen in de complexiteit van hier en nu naar dan en daar.

Luhmanns systeemtaal abstraheert van onze ervaring die we maar lastig kunnen uitschakelen. Dat schept afstand en belemmert het begrip van wat de theorie van Luhmann allemaal inhoudt en hoe die te gebruiken is. Dat laat zichtbaar forse sporen na bij mensen die zijn theorie interessant vinden. Van Twist bijvoorbeeld plaatst Luhmann niet alleen in de verschillende systeemtheorie ’golven’ maar laat ook zijn (worsteling met zijn) waardering voor Luhmann in de bestuurskunde zien.
Huysmans (2009) geeft de volgende raad mee vóór je met Luhmann aan de slag gaat:

‘Luhmanns theoretische bouwwerk is in zijn complexiteit tamelijk hermetisch. Ofwel je gaat zijn bouwwerk binnen, je maakt je de terminologie eigen, leert systeemtheoretisch observeren en ziet de sociale werkelijkheid op een geheel nieuwe manier; ofwel je blijft buiten en schampert wat over de ondoorgrondelijke terminologie van de systeemtheoretici’.

Wie besluit het bouwwerk binnen te gaan vindt in de 1e paragraaf uitleg van de belangrijkste begrippen van Luhmanns sociale systeemtheorie. Kun je met zijn sociale systeemtheorie ook werken in of bij verandering van organisaties? Dat wordt in de 2e paragraaf geprobeerd bij een actuele casus: de mislukkende pogingen om de kwaliteit van de controlepraktijk te verbeteren. Dat is zeker een taai vraagstuk met heel veel gevolgen. Met de systeemtaal van Luhmann wordt een beschrijving gemaakt van dat geheel en gedeeltelijk mislukken van initiatieven tot verbetering. De bijdrage sluit af met conclusies. 

Luhmanns sociale systeemtheorie

De sociale systeemtheorie van Luhmann ontwikkelt zich uiteraard in de loop der tijd. Leg maar eens interviews met hem uit 1973 en 1994 naast elkaar. Historische ontwikkelingen en discussies met en inzichten van anderen oefenen daar invloed op uit. Zoals rond 1980 het autopoiese begrip van Maturana en Varela en later het denken over 1e en 2e orde waarnemen van Von Foerster .
Al vanaf het begin is Luhmanns systeemtheorie uniek. De theorie breekt met de hoofdstromingen van de toenmalige Duitse en Amerikaanse sociologie waarin individu en groep, structuur en handeling de boventoon voeren. En datzelfde doet hij ten opzichte van de Duitse filosofische stromingen waarin leven, bewustzijn, geschiedenis en taal, al dan niet van dialektische, hermeneutische of (post)analytische snit, domineren.

Samenvattend breekt Luhmann radicaal met het subject- en identiteitsdenken waarvoor het denken van het Zijn (ontologie) en metafysische interpretaties (ook als illusies) nog mogelijk zijn. Wat is er radicaal nieuw aan zijn systeembegrip? De wereld is niet van buitenaf (door een subject) waarneembaar (Luhmann, 1995, 95). Maar slechts door systemen zelf. Dus niet mensen observeren, systemen doen dat. Systemen bestaan uit selectieve relaties tussen elementen (dus geen variabelen) en daardoor reduceren systemen complexiteit in een contingente wereld. Alles wat is kan ook anders zijn.

Wie met dit systeembegrip werkt is bereid om elke inhoudelijke voorstelling van de wereld te verlaten. Als je weet hoe we die wereld door de operatieve geslotenheid van systemen waarnemen hoef je niet te weten hoe de wereld ‘is’. In de casus wordt nog wel duidelijk wat Luhmann daarmee bedoelt. Zijn systeemtheorie is zoals gezegd een differentiatietheorie, maar dan wel een die het systeem opvat als iets dat op zichzelf staat in onderscheid tot zijn omgeving. Door dat onderscheid met de omgeving reduceren sociale systemen complexiteit. Niet omdat systemen weer ergens tot een groter geheel samengevoegd worden, want de systeem/omgeving differentie is het uitgangspunt. Het systeem heeft geen andere functie dan het handhaven van dit onderscheid.

Systemen zijn uiteen te leggen in een aantal typen (dia). Daarbij is niet alleen het verschil tussen autopoiese en allopoiese (door iets vreemds reproduceerbaar) van belang maar vooral dat tussen psychische en sociale systemen. Het verschil tussen psychisch en sociaal systeem sluit de weg terug naar subject en ervaring, naar bewustzijns- en identiteitsdenken voorgoed af.
Als zichzelf reproducerende systemen (autopoiese) behoren psychisch systeem en sociaal systeem tot dezelfde categorie, maar hun elementen (bewustzijn respectievelijk communicatie) verschillen zodanig dat ze voor elkaar slechts omgeving zijn. Helaas ontbreekt hier de ruimte om in te gaan op wat psychisch en sociaal systeem dan wél voor elkaar betekenen (structurele koppeling; zie Laermans, 1999, 97 e.v.).

Sociale systemen kunnen niks met het element bewustzijn van psychische systemen bij het reproduceren (autopoiese) van zichzelf. Een psychisch systeem (omgeving) kan in een sociaal systeem wel als onderwerp van informatie een communicatieproces binnenkomen. En de exclusieve koppeling tussen psychisch en sociaal systeem houdt ook in dat omgevingsfactoren enkel via een bewust zijn een communicatieproces in een sociaal systeem kunnen irriteren.

Het systeem reproduceert zich, naar analogie met een organisme die dat via reproductie van cellen doet, alleen door de elementen te produceren die aansluiten bij de elementen van dat systeem.
Een systeem houdt op te bestaan als het niet meer functioneel is en de onderscheiding met de omgeving geen complexiteit meer reduceert. Luhmann concentreert zich als socioloog uiteraard op sociale systemen: interactie, organisatie en maatschappij. Die zijn er gewoon, ze vormen (net als tafels en stoelen) het meubilair van de wereld.

Functionele differentiatie betekent in zijn theorie verder dat sociale systemen in maatschappelijke subsystemen zoals politiek, economie, recht, wetenschap, kunst, onderwijs etc. zijn opgenomen. Ieder van die subsystemen heeft een eigen functie, reduceert een bepaald type complexiteit.
Door de dominante code (het ‘hoogste’ systeem/omgeving onderscheid in dat subsysteem, waarvan de sociale systemen binnen dat subsysteem weer eigen systeem/omgeving onderscheiden maken), het programma en het erbij horende symbolisch gegeneraliseerde medium zoals geld in de economie, macht in de politiek, ‘communiceren’ die systemen met soortgelijk gecodeerde sociale systemen – hoewel ze strikt genomen alleen omgeving voor elkaar zijn (zie ook Laermans, 1999, 237 e.v.). Daar geeft onderstaand schema een inzicht in dat later bij de casus nog van pas komt. Uit dit schema zal onder meer worden afgeleid waarom verbetering van de controlepraktijk van buitenaf door middel van handhaving en toezicht door de AFM lastiger is dan we geneigd zijn te denken of wel zouden willen.

Eerst gaan we verder met het theoretisch zo belangrijke onderscheid systeem/omgeving als nieuw uitgangspunt buiten de sociologische en filosofische tradities die we eerder kort weergaven.
Onder dit onderscheid systeem/omgeving vallen drie belangrijke zaken:

1) Alles benoemen, alles ‘betekenen’ vloeit voort uit het afgrenzen van iets anders, als onderscheiding, en zich handhaven als differentie;
2) Alles wat zich onderscheidt handhaaft zich als onderscheiding van voorafgaande onderscheidingen – recursief – en vormt daardoor een systeem;
3) Er is niet één omgeving, niet één werkelijkheid waarop zich alle onderscheidingen afspelen – want dan zou er een Zijn (en een Niet zijn) zijn, dat voor alle systemen op gelijke wijze verbindend is en zou er sprake zijn van subjects- en identiteitsdenken – er zijn vele omgevingen die steeds door de systemen mee geproduceerd worden.

‘Niets in de omgeving correspondeert met het systeem’ (Luhmann Handbuch, 41). Dat is de kernzin van Luhmann op dit abstractieniveau van zijn post-ontologische programma. Dat vormt het spectaculaire nieuwe begin van een differentiatietheorie over volkomen vrije, contingente, door niets gedetermineerde uit elementen bestaande systemen, die in niets lijkt op eerdere theorieën en tradities.
In sociale systemen is het element communicatie het kernbegrip (en niet handeling) en bovendien is communicatie ontkoppeld van mensen en hun ervaring. Psychische systemen (bewustzijn, denken; psychische selectiviteit) verschillen van sociale systemen (communicaties; sociale selectiviteit). Beide zijn zin verwerkende systemen en structureel gekoppeld, maar Luhmann richt zich op sociale systemen.

Dit spectaculaire nieuwe begin van sociale systeemtheorie heeft consequenties voor veranderkunde. Voor zover die zich conceptueel en qua methodieken op psychische systemen in onderlinge interactie in organisaties richt en door de houding en vaardigheden van veranderkundigen deels aan die tradities hecht waar Luhmann afscheid van neemt, houdt die zich dus niet met sociale systemen bezig.
Op het gevaar af nu al onnodig in herhaling te vallen betekent dit twee dingen:

  • Ten eerste voor het meegaan in de abstractiegraad van die sociale systeemtheorie: psychische systemen spelen slechts als omgeving een rol bij de reproductie van sociale systemen omdat ze uit andere elementen (namelijk bewustzijn) bestaan dan nodig (noodzakelijk) voor de reproductie van sociale systemen (communicaties).
  • Voor het werken met die sociale systeemtheorie bij organisatiesysteemverandering betekent dit ten tweede dat benaderingen gericht op bewustzijnsontwikkeling, op herkenning en doorbreking van (inter)menselijke communicatie- en interactiepatronen, systeembenaderingen afgeleid van gezinstherapie etc. relevant zijn voor psychische systemen maar irrelevant voor zelfreproductie van organisaties als sociale systemen. Dergelijke benaderingen richten zich niet op het sociaal systeem organisatie zoals door Luhmann gedefinieerd, maar op de omgeving van dat systeem. Zegt Luhmann. Ze werken alleen schijnbaar (verbaal) aan organisaties. Zijn theorie ‘irriteert’ daarom veranderingsbenaderingen vanuit die eerdergenoemde invalshoeken.

Dat ruimt lekker op, maar wat houden we dan over? Wordt veranderen daardoor succesvoller in organisaties en beter te begrijpen? Antwoord op die vraag geeft het element communicatie zelf. Communiceren is niet dat wat mensen doen in sociale systemen, aan die breinbreker van Luhmann zijn we nu gewend. Als organische (cellen) of psychische systemen (bewustzijn) komen mensen slechts in de omgeving van sociale systemen als niet-communicatie voor.
Vanuit een sociaal systeem gezien is alles in de omgeving te beschouwen als niet-communicatie, omdat het systeem er niks mee kan doen voor zijn zelfreproductie. Denk maar weer aan de reproductie van cellen in het lichaam die ook niks met het bewustzijn kunnen wat iemand daarover heeft.
Communicatie is dat wat een systeem tot een sociaal systeem maakt. De verschillende typen sociale systemen (maatschappij, organisatie, interactie) selecteren andere soorten communicaties als element en trekken ook andere grenzen met hun omgeving. Zo reduceren ze ook verschillende soorten complexiteit. In een gedifferentieerd maatschappij type als de onze ook nog weer eens binnen subsystemen (economie, politiek, recht etc.) die ook weer een specifieke functie vervullen. Er is een enorme variëteit: sociale systemen kunnen klein, groot, permanent of tijdelijk, stabiel of dynamisch zijn.

Waarom zijn ze zin producerende systemen en hoe realiseren ze door communicatie de functie van complexiteitsreductie? Het element communicatie is uiteen te leggen in informatie, mededeling en begrijpen. In het onderdeel informatie is te zien dat het systeem iets uit de omgeving (vreemd) in het systeem binnenhaalt (de operatie is meteen een waarneming) en dat op de wijze van het systeem (eigen) behandelt als mededeling. Het derde moment van begrijpen in een communicatie is de eigenlijke selectieve interpretatie. Door dit laatste moment van begrijpen breekt Luhmann ook met het klassieke zender-ontvanger model. Maar zin is niet hetzelfde als betekenis (zoals in betekenisvol organiseren).
Zin (het meest algemene medium) producerend wil bij Luhmann zeggen dat een symbolisch gegeneraliseerd medium (zoals geld in het economisch subsysteem) voor de aansluiting tussen communicaties zorgt. Ook daarin zie je dat Luhmann met bewustzijns- en identiteitstradities heeft gebroken en cultuur en moraal niet langer kan gebruiken als integrators van de delen (individu, groep, gemeenschap) in een maatschappij (geheel).

Systemen hebben een ‘interne’ structuur – de elementen gaan over iets waardoor ze een focus hebben en andere elementen worden marginaal – en alle elementen hebben een ‘gebeurtenis’ (tijd) karakter.
Voor een sociaal systeem ga ik nu een beetje verwarrend voorbeeld van de trits informatie, mededeling, begrijpen en van ‘focus’ en ‘gebeurteniskarakter’ geven, want er komen mensen in voor. Maar het is wel degelijk een voorbeeld van het sociaal systeem type interactie dat zichzelf reproduceert door middel van het element communicatie, uiteengelegd in informatie, mededeling en begrijpen en zin producerend door de focus en het gebeuren. En, naar zal blijken, ook nog op een handige manier.

Je partner komt binnen en zegt ‘zullen we naar Griekenland gaan op vakantie’? en jij antwoordt daarop. De structuur van deze communicatie die communicatie produceert is volgens Luhmann dat Ego informatie in een mededeling verpakt die door Alter als informatie wordt begrepen (als in: hij wil naar Griekenland).

Wat er in de interactie structureel doorwerkt noemt Luhmann ‘verwachtingsverwachtingen’. Wat zijn dat? Gewoon wat het zegt: de verwachting dat er verwachtingen zijn. Het eerste element communicatie moet aansluiten bij eerdere elementen van die interactie (jullie zijn al eens op vakantie geweest) en vooruitgrijpen op vervolg communicaties: ja of nee of nog ingewikkelder communicaties. Waar het in deze interactie om gaat is dat communicaties door de focus en het gebeuren andere communicaties marginaal maken, allerlei mogelijkheden uitsluiten en tevens voor een volgend keer paraat houden, en dat daarmee complexiteit ten opzichte van de omgeving wordt gereduceerd. Het voorbeeld is wel weer treffend omdat het ook goed laat zien dat communicatie zichzelf voordoet als individuele handelingen, als uitgesproken zinnetjes tussen handelende actoren in een omgeving om zo nóg meer complexiteit te kunnen reduceren (Laermans, 2013, 510). Zo kiest het sociaal systeem interactie de vakantie.

Interactie is het simpelste type sociaal systeem, met het kenmerk aanwezigheid. Maar daardoor is het bereik ervan beperkt, het heeft het nadeel dat er maar één iemand tegelijk aan het woord kan zijn en is het extreem instabiel. Bij organisaties is lidmaatschap het onderscheidende kenmerk. Daardoor wordt het netwerk van selectieve communicaties die aansluiten bij eerdere communicaties en op hun beurt vervolgcommunicaties mogelijk maken, veel uitgebreider. Door de mogelijkheden tot selectie van aansluitende communicaties en de daar weer op aansluitbare vervolgcommunicaties kan het sociaal systeem organisatie meer complexiteit reduceren ten opzichte van een omgeving dan een interactie kan.

Wat betreft organisaties als speciaal type sociaal systeem gaat Luhmann nog een stap verder. Het element communicatie verandert in een bepaald type communicatie: beslissingen. En vergeleken met andere sociale systemen heeft de organisatie ook een specifieke structuur: verwachtingsverwachtingen worden beslissingspremissen. Die verhogen de ‘aansluitkansen’ van ‘eenheden’ van informatie, mededeling en begrijpen (beslissing) bij voorafgaande eenheden en bij er op volgende eenheden. Zo reguleren ze de productie van beslissingen door beslissingen (zie figuur 1, bijlage). Waarbij bovendien allerlei media worden ingeschakeld. Dat moet ook omdat communicatie als basale operatie van sociale systemen eerder onwaarschijnlijk dan waarschijnlijk is; alleen dankzij media wordt het onwaarschijnlijke transformeerbaar in iets waarschijnlijks. Zowel wat betreft (van mensen of bewustzijn onafhankelijke) begrijpen, het onwaarschijnlijke realiseren van communicatie én tenslotte het onwaarschijnlijke slagen van communicatie. Zonder media gaat dat allemaal niet.

Misschien helpt hierbij weer een vergelijking tussen Luhmann en het voorbeeld van de komende tijd van quantummachines: met het element communicatie in sociale systemen, ontdaan van mensen en handelingen, is voorstelbaar dat quantumcomputers (als symbolisch gegeneraliseerde communicatiemedia, waartoe ook taal, schrift, massamedia behoren, net als geld, macht, waarheid in bepaalde subsystemen) tot nieuwe communicatiestructuren leiden die wij mensen niet meer kunnen volgen, niet herkennen en niet kunnen ervaren. Maar die wel de dan aanwezige complexiteit reduceren. Dat is natuurlijk nu in zekere zin ook al het geval in de op Big data en algoritmen gebaseerde platformorganisaties en andere sociale systemen.

Het voordeel van Luhmanns sociale systeemtheorie is dat je in de toekomst bij dat complexiteitsniveau functioneel gedifferentieerde sociale systemen kunt blijven beschrijven en er een redenering mee maken waarom het er ook niet meer om gaat of mensen dat nog herkennen of ervaren. Waar het om gaat is dat ook die sociale systemen functioneel complexiteit blijven reduceren. Het is hoog tijd voor de casus. Wat kun je met Luhmann beschrijven?

18 Alles zou anders kunnen zijn (Luhmann)

18 | 2 Eigen wetmatigheden

Casus: controlepraktijk van accountants

Inkadering

De casus gaat over de mislukkende pogingen tot verbetering van de kwaliteit van de controlepraktijk van accountancykantoren.
Bepaalde organisaties zijn wettelijk verplicht de jaarrekening door een extern accountant te laten controleren. Alleen accountants met een AFM-vergunning mogen deze wettelijke controles uitvoeren. Sinds de invoering in 2006 van de Wet op het accountantstoezicht (Wta) houdt de AFM toezicht op accountantskantoren met een vergunning. Accountants moeten volgens de Wta voldoende en geschikte controle-informatie hebben verzameld om een verklaring bij de jaarrekening af te kunnen geven. Daarnaast dienen ze een kwaliteitssysteem te hebben waarmee de kwaliteit van de controles wordt bewaakt en gegarandeerd.

Uit de onderzoeken van de AFM van de afgelopen tien jaar blijkt dat de kwaliteit van de wettelijke controles onder de maat is.

Zowel de kantoren zelf als de  beroepsorganisaties NBA en SRA hebben maatregelen genomen om de kwaliteit te verbeteren. Desondanks blijkt bij ieder onderzoek opnieuw dat de kwaliteit niet vooruitgaat. Daardoor lijdt de accountancysector reputatieschade, maar op basis van ondermaatse controles goedgekeurde jaarrekeningen leveren maatschappelijke schade (fraude, vertrouwen) op. Er zijn contextuele bijzonderheden in deze sector: personeelstekorten, het is in sommige gevallen gunstiger om jaarrekeningklanten niet te hebben en het aantal vergunning houdende kantoren neemt af. Uiteraard spelen digitalisering en experimenten met dienstverlening een rol.
Hierbij zijn de volgende vragen te stellen:

  • Hoe komt het dat de accountantssector nu al tien jaar lang niet zelf in staat is vooruitgang te boeken?
  • Wat houdt de sector tegen?
  • Hoe is te begrijpen dat de accountantssector niks doet met de extern door de AFM aangedragen voorstellen tot verbetering van de controlepraktijk?

Vooral de laatste vraag is interessant om duidelijk te maken wat je nou met Luhmann kunt.
Stel nou eens dat de accountancysector en de AFM samen besluiten om veranderingsdeskundigen uit te nodigen voor een analyse en aanpak van dit vraagstuk. Ze hebben woorden als betekeniseilanden (Homan, 2013), robuust organiseren, anti fragiliteit (van Oss en van ’t Hek, 2015), disfunctionele patronen en werkelijkheidsdefinities (Moerkerken, 2015) en nog veel meer benaderingen van sociaalcognitieve configuraties in de tas. Ook zij denken en interveniëren in systeemtermen en gebruiken daarbij 'causal loop' diagrammen (Rouwette, 2017).
Ze delen mét Luhmann dezelfde fascinatie voor differentie, de meervoudigheid, de paradoxen en een vorm van constructivisme: er is niet één werkelijkheid. Ze staan net als hij buiten de bewustzijns- en identiteitstradities. De afstand tot Luhmanns systeembenadering is niet eens zo groot. Wat doet Luhmann dan niet wat zij dan wel doen? Dit: ‘zin produceren’ verschilt van betekenis veranderen, ervaring van mensen in sociale systemen speelt geen rol, je kunt geen ‘causal loops’ maken want sociale systemen bestaan niet uit variabelen en sociale systemen zijn ontkoppeld van psychische systemen.

Iemand met Luhmann in de tas gaat bij zo’n gesprek met de AFM en de accountancysector in de volgende richting. Net als niet te begrijpen is dat de verbetering van de controlepraktijk ondanks het toezicht door de AFM zo traag gaat, signaleerde Luhmann hetzelfde bij ecologische vraagstukken: het is toch niet te begrijpen dat die alleen maar toenemen en er weinig aan gedaan wordt? Geheel karakteristiek zegt hij (1994) daarop vanuit zijn boek over ecologische communicatie (1989) dat

‘in het (ecologische) communicatieve systeem er eigen wetmatigheden (zijn) die we aan de orde zullen moeten stellen als we zoiets als een ecologische politiek willen hebben’. ‘Een functionalistisch denkende sociologie kan vragen eenvoudig anders stellen dan de praktijk van alledag en zelfbezinningsprocessen op gang brengen die niet zonder gevolgen blijven’.

Laten we gaan kijken hoe dan.

De controlepraktijk/AFM gezien vanuit Luhmann

Luhmanns sociale systeemtheorie gaat uit van de operatieve geslotenheid van systemen; je hebt geen inhoudelijke voorstelling over ‘de wereld’ nodig. De controlepraktijk is een set operaties van het sociaal systeem X (accountancy organisatie). Theoretisch weten we dat in dat sociaal systeem beslissingen (element) op basis van beslissingspremissen (lidmaatschap etc.) voor de reproductie zorgen van dat sociaal systeem X (differentiatie van de omgeving) binnen het subsysteem economie. Dat is al wat we nodig hebben. We kunnen afzien van materiaal over ondermaatse controles, over de opdrachtgevers en opdrachtnemers, over de te controleren financiële informatie, over de gehanteerde kwaliteitssystemen en protocollen, de kennis, vaardigheden en ethiek van de controle-uitvoerders en hun leidinggevenden.
Bedrijven als klant (met interne accountancy afdelingen) horen net als de accountancyfirma’s tot het subsysteem economie. Overheidsorganisaties als klant behoren tot het politieke subsysteem en maatschappelijke ondernemingen zoals woningcorporaties tot een mix van politiek en economie.

We zagen eerder al dat de codering van de subsystemen economie en politiek verschillen (hebben/niet hebben respectievelijk macht/geen macht) en dat de programma’s en media in beide verschillen.
De controlepraktijk als een set operaties van het sociaal systeem accountancy organisatie X in klantorganisatie Y heeft in beide organisaties als resultaat de aansluitbare beslissing (element) ‘goedkeuring jaarrekening’. Door die operaties vergroten die sociale systemen hun eigen selectiviteit.
Sociale systemen dupliceren en gebruiken enkel systeemintern aansluitbare elementen als eenheden van informatie, mededeling en begrip. Niet aansluitbare elementen zijn voor het systeem slechts ruis.
De op elkaar aansluitende beslissingen m.b.t. controles/jaarrekening in accountancy organisaties zijn gericht op zelfreproductie van dat systeem door zijn operationele geslotenheid ten opzichte van zijn omgeving. Voor de opdracht verlenende organisatie als sociaal systeem geldt hetzelfde.
Door het onderscheid systeem/omgeving hebben systemen geen toegang tot de omgeving maar construeren de omgeving (informatie) overeenkomend (mededeling, besluit) met hun wijze van opereren (dat tegelijk een waarnemen is) om zo complexiteit te reduceren (begrijpen en aansluitende beslissing). In het beste geval zijn accountancy organisaties en hun klanten interpenetrerende systemen (en wellicht in een subsysteem betrokken in een proces van co-evolutie).

Hoe kun je nu vanuit Luhmann naar die kwaliteitsarme controlepraktijken en de desondanks goedgekeurde jaarrekeningen kijken? Want dat is een door de AFM en andere betrokkenen gesignaleerd probleem. Eigenlijk heb je nu behoefte om een röntgenfoto te maken van die bij beslissingen aansluitende beslissingen over een concreet geval van een ondermaatse controlepraktijk die tot een goedgekeurde jaarrekening leidt, maar zo'n concreet geval hebben we niet.

Vanuit Luhmann kun je wel de vraag stellen of die ondermaatse controlepraktijken (beslissingen) die tot goedgekeurde jaarrekeningen leiden (beslissingen) de zelfreproductie van de sociale systemen (accountancy firma’s en klanten) in gevaar brengen. Als dat kennelijk niet het geval is sluiten ook die beslissingen systeemintern goed aan op eerdere en op vervolgbeslissingen. Door de beslissingspremissen die kennelijk wat betreft aansluitbare beslissingen verschillen van de kwaliteitsnorm bij de Wta-vergunning kunnen óók ondermaatse controlepraktijken als aansluitbare beslissingen opereren. Alleen zo is begrijpelijk dat kantoren met kwaliteitsarme controlepraktijken zichzelf toch reproduceren.

Zou er wat betreft het element beslissing geen verschil zijn tussen de norm van de Wta-vergunning en de beslissingspremissen, dan zou een slecht uitgevoerde controle tot niet-aansluitbare beslissingen leiden. Daardoor zou zowel de reproductie van aansluitbare elementen in het sociaal systeem opdrachtgever als in het sociaal systeem accountancybedrijf bemoeilijkt worden en het voortbestaan van de betrokken sociale systemen bedreigen. Luhmann volgend zou om dat te voorkomen het sociaal systeem in dat geval zelf die kwade elementen gaan bestrijden. En niet als een gezonde vorm van hormese kunnen beschouwen.

Voor de volgende stap in de beschrijving van deze casus bekijken we de operatieve geslotenheid vanuit de waarneming van het onderscheid dat zo’n systeem (accountancykantoor) met de omgeving maakt.
Zoals operaties voor de geslotenheid van het systeem zorgen, zorgen waarnemingen voor het openen van het systeem. Bij de constructie van de omgeving overeenkomend met hun wijze van opereren hanteert de organisatie allerlei begrippen om de omgeving (zoals klanten, toezichthouders, beroepsorganisaties, wettelijke regels) mee te bespreken. Prikkels in de omgeving van een systeem (zoals slechte berichten in de pers, aanwijzingen van toezichthouders, reputatieverlies etc.) worden op basis van de beslissingspremissen van het systeem door het systeem (informatie) verwerkt. Daarmee is de mogelijkheid uitgesloten dat een sociaal systeem van buitenaf op hiërarchisch deterministische wijze wordt beïnvloed.

Onze vraag was eerder in hoeverre de kwaliteit van de controlepraktijk beïnvloedbaar is door de AFM. Volgens Luhmanns theorie over operatie/waarnemen kan het sociaal systeem AFM als tweede orde waarnemer optreden van de onderscheidingen (beslissingen) die eerste orde waarnemers d.w.z. sociale systemen zelf hanteren in het accountancybedrijf (en hun klanten). Dat wordt ook gedaan.

Het artikel Vier kenmerken van een goed controledossier (D. Bosch en M. van der Zijde, AFM) in Accountancynieuws (13 juni 2013) is zo gezien de neerslag van een tweede orde waarnemer AFM van de onderscheidingen die in de controlepraktijk door eerste orde waarnemers worden gehanteerd. Het artikel legt de nadruk op wat die eerste orde waarnemers door het hanteren van die onderscheidingen zelf niet kunnen zien. Maar strikt genomen reproduceert alleen de AFM zichzelf daarmee. Voor de controlepraktijk van accountancyfirma’s (en hun klanten) is dat slechts omgevingsruis, het levert geen aansluitbare elementen (beslissing). Het zou tot verandering kunnen leiden als die ruis (constructie van de omgeving) tot eigen tweede orde waarnemingen van eerste orde waarnemingen (operaties) van het operationele systeem leiden.

Toezicht door de AFM kan door eigen operaties/waarnemingen áls tweede orde waarnemer de blinde vlek van de door accountancy organisaties gehanteerde onderscheidingen waarnemen. In het waarnemen van de eerste orde waarnemer in een ander sociaal systeem hanteert het toezicht houdend sociaal systeem zelf een onderscheiding waarvan één zijde ook weer een blinde vlek is. Waarvoor dit sociaal systeem zelf weer als tweede orde waarnemer van de eigen eerste orde waarnemingen (operaties) zou moeten optreden om die blinde vlek te kunnen waarnemen. Het wordt nog wat ingewikkelder als je daarbij betrekt dat niet alle sociale systemen in de casus van toezicht op de kwaliteit van de controlepraktijk tot dezelfde subsystemen horen. Dat wil zeggen, ze zijn als sociale systemen in hun operaties gewend aan verschillende coderingen en media en vervullen daarmee verschillende functies.

In een artikel over de inrichting van wat bij ons wel de rijksdienst heet, heeft Scherzberg (2002, 2011) een paar interessante redeneringen uitgewerkt die met deze casus van controlepraktijk / AFM in verband te brengen zijn. Wanneer je van buitenaf (AFM) tot verbetering van de controlepraktijk (accountancy, klant) aanspoort moet systeemtheoretisch rekening worden gehouden met twee factoren:

1] Door sociale systemen in het politieke en/of juridische subsysteem aangedragen tweede orde waarnemingen van de operaties van sociale systemen in het subsysteem economie falen. Uiteraard kunnen toezichthoudende systemen (politiek) met behulp van de wet verboden opleggen en kosten voor systemen in het subsysteem economie (accountants en klanten) veroorzaken. Systemen in het politieke subsysteem moeten zich echter realiseren dat de boodschappen afhankelijk zijn van de verwerking door een accountantskantoor met ondermaatse controles. Het effect hangt af van de resonantiebereidheid en resonantiecapaciteit van het betreffende systeem. Resonantie is een overdrachtsmogelijkheid tussen met elkaar verbonden systemen respectievelijk tussen direct aangrenzende systeemonderdelen binnen een systeem op basis van de gelijksoortigheid van beide. Resonantie vooronderstelt dat er gelijksoortige systeemgrenzen bestaan en dat er een verbinding (voor uitwisseling bijvoorbeeld tussen controlepraktijk, klant en accountancybedrijf) tussen die systemen bestaat.
Een voorbeeld van resonantiecapaciteit is de planning van de bedrijfsvakantieperiode die zich richt naar de schoolvakantie. Hoe meer de twee op elkaar lijken, hoe beter de overdracht (hoe geringer/hoe slechter). De samenvoeging van medium en boodschap speelt hierin de beslissende rol. De herhaalbaarheid ervan (overdracht zonder energieverlies) is mede afhankelijk van de sociale druk.
Bij externe stimuli tot verbetering (stimulans, irriteren) heeft het betreffende systeem steeds de keuze de oorzaak van de irritatie in zichzelf waar te nemen en ófwel de irritatie aan de omgeving toe te schrijven en te negeren ófwel ze als informatie over de resonantie van de eigen operaties in de omgeving te begrijpen en te benutten. Hoe beter de irritatie uit de omgeving aansluit bij de functionele logica van het systeem, bij de complexiteitsreductie zelf, hoe groter de kans op succes van de tweede optie.

2] Het mogelijke ‘falen’ ligt niet alleen in de zelfreferentialiteit van een accountantskantoor, maar ook in de zelfreferentialiteit van de politiek als maatschappelijk subsysteem en van sociale systemen daarbinnen zoals de AFM.
Het politiek administratieve sociale (sub)systeem neemt door het eigen onderscheid systeem/omgeving de omgeving ook alleen maar gemeten naar eigen systeeminterne onderscheidingen waar en bewerkt die daarmee. Een organisatie in het politieke subsysteem moet zich dus steeds twee dingen afvragen:
• hoe dicht zit mijn tweede orde waarneming aan tegen de functiespecifieke eigen logica, de door eerste orde waarnemers gehanteerde operatieve onderscheidingen, in het ‘systeem onder toezicht’ en
• hoe vertaal ik die tweede orde waarneming op een passende manier in systeeminterne operaties? (wetende dat die operaties zelf gericht zijn op de zelfhandhaving van het eigen sociaal systeem en op de handhaving van het politieke subsysteem, macht, sancties).

Maar we kunnen nog verder gaan met de beschrijving.
Door de aard van de AFM (subsysteem politiek) met de juridische bevoegdheid om een accountancybureau de controlevergunning te ontnemen opereert de AFM ook binnen het subsysteem recht. Daardoor komen er meer specifieke juridische kwesties uit het subsysteem recht bij en daarmee subsysteemkenmerken van het rechtssysteem. Want ook dat moet zichzelf kunnen reproduceren door de operaties van sociale systemen daarbinnen die met de dominante code recht/onrecht werken en met het medium juridische beslissingen.

Organisaties in het economisch subsysteem gaan op operatief gesloten wijze met het recht om: ze kiezen vaak voor informele, niet door het recht standaardiseerbare handelingsvormen en ‘bruikbare illegaliteit’ waar er nog geen wet is. Verder zoeken bedrijven vooral praktische oplossingen die (juridische) conflicten verminderen en voorkomen dat eigen financiële middelen nodig zijn om het probleem op te lossen (kostenvermijding). Daarmee wordt voor mij wel weer begrijpelijk dat ter legitimatie van de falende verbetering van de controlepraktijk de sector verwijst naar factoren als een zekere verwaarlozing van het vak omdat het de firma’s te goed ging, naar het tekort aan goed opgeleide mensen of naar de toenemende digitalisering in de accountancy.

De invloed van het recht op andere subsystemen en organisaties is systeemtheoretisch nooit meer dan een poging om gegeneraliseerde gedragsverwachtingen te stabiliseren. Normatieve doelen worden als informatie uit de omgeving van het systeem effectief. Daaruit vormt het systeem zelf voor het waarnemen van de eigen operaties de geschikte beslissingspremissen. Op die wijze bepalen de door het subsysteem recht gecommuniceerde verwachtingen niet direct de beslissingen. De interne selectiecriteria in de sociale systemen bepalen dat. Wat zal werken of niet van pogingen tot externe sturing is van systeeminterne voorwaarden afhankelijk, die voor de externe tweede orde waarnemer maar beperkt vooraf in te schatten zijn.

De redenering over het subsysteem recht kun je op elk ander sociaal systeem toepassen, met eigen condities, of het nou de AFM is of bijvoorbeeld een brancheorganisatie. En Luhmanns systeemtheorie kun je ook gebruiken bij andere vraagstukken van hetzelfde of zelfs groter maatschappelijk belang: bij NVWA en de fipronil (zie conclusies onderzoek Stichting Maatschappij en Veiligheid), bij Ministerie van Landbouw en met koeienaantallen frauderende veehouders, bij wetenschappelijke kwaliteit WODC en politieke sturing vanuit Justitie, bij alsmaar stijgende kosten in de zorg. Misschien zelfs wel bij wat er mis ging bij de omvorming van de Nationale Politie. Probeer het maar.

Conclusie

Naar aanleiding van Luhmanns sociale systeemtheorie kunnen nu twee vragen simpel worden beantwoord alvorens op de casusspecifieke vragen terug te komen.

1. Hoe zit het met mensen, middelen, handelingen, geld, etc. zijn dat geen elementen van organisaties?
Antwoord Luhmann: inderdaad, zij zijn geen elementen van organisaties áls sociale systemen. Echter, zij kunnen op verschillende manieren een rol spelen bij de autopoiese van organisaties: (1) als voorwaarde voor de productie van beslissingen, (2) als onderwerp van beslissingen, (3) als beslissing (in dit geval wordt bijvoorbeeld geld als beslissing behandeld in de organisatie en wordt het een element).

2. Als de elementen van organisaties beslissingen zijn, wordt in organisaties dan alles beslist?
Antwoord Luhmann: nee (en ja). Het is goed mogelijk dat iets dat geen beslissing van mij was, in de organisatie wel als beslissing wordt behandeld. Bijv. ik kom niet opdagen bij een vergadering, gewoon vergeten. Het niet op komen dagen kan in de organisatie worden behandeld als beslissing en daar kan ik vervolgens op worden afgerekend (als het veel voor komt kan het mij het lidmaatschap kosten).

Nu naar de casus controlepraktijk/AFM. Bij de falende verbetering van de controlepraktijk zijn vragen gesteld over de trage vooruitgang in de verbetering de afgelopen tien jaar, over wat de sector tegenhoudt en hoe te begrijpen is dat de accountantssector niks doet met de extern door de AFM aangedragen voorstellen tot verbetering van de controlepraktijk.
Wat is nu het resultaat van een beschrijving met behulp van Luhmann?
Elke afzonderlijk in deze casus besproken organisatie als sociaal systeem is operatief gesloten en door waarneming open naar een omgeving (door operatie/waarnemen). Dit betekent dat ze niet meer op alles reageren maar slechts op wat als van belang in de omgeving wordt aangemerkt. In het geval van de AFM bestaat er slechts geringe mogelijkheid tot externe beïnvloeding, en dan moet de tweede orde waarneming van de eerste orde waarneming in accountantskantoren ook nog zo goed zijn afgestemd dat in die kantoren een proces van tweede orde waarneming van de eigen eerste orde waarnemingen op gang komt.

Een ander gevolg van operatieve geslotenheid is dat de beslissingspremissen (structuur) alleen door de eigen operaties/waarnemingen kunnen veranderen.
Sociale systemen met het element beslissingen moeten, omdat ze operatief gesloten zijn beslissen om hun beslissingspremissen (o.a. lidmaatschap, communicatiepaden, zelfbeschrijving waardoor ze een systeemidentiteit overeind houden, maar denk in dit geval ook aan de onbesliste beslissingspremissen cultuur en cognitieve routines) te veranderen. Vanuit die veranderde premissen krijgen andere elementen (beslissingen) aansluitkansen op eerdere elementen (operationele geslotenheid) en als het goed gebeurt, beslissingen als ondermaatse controles niet meer. Daarmee wordt de selectieve openheid ten aanzien van de van belang aangemerkte omgeving en de wettelijke kwaliteitsnorm intern veranderd.
Of daardoor zowel het probleem (de te lage kwaliteit van de controle jaarrekening) als de probleemoplossingen zodanig verbeteren dat de autopoiese van organisatie X, Y en Z en van controlepraktijk a, b en c er ook door verbeteren (en wellicht de co evolutie van sociale systemen in verschillende subsystemen) en meer overeenstemmen met de criteria van de toezichthouder wordt dan een empirische kwestie.

Dat nu kwalitatief gebrekkige controles in te grote aantallen blijven voorkomen betekent dat beslissingen in de controlepraktijk van accountantskantoor X en opdrachtgever Y (organisaties) kennelijk (nog) niet leiden tot het definitief onderbreken van aansluitbare beslissingen in die sociale systemen. Gebrekkige controles blijven systeemtheoretisch goed aansluitende beslissingen bij beslissingspremissen die vanuit de Wta vergunning gezien gebrekkig zijn, maar die zolang de betreffende sociale systemen zichzelf erdoor reproduceren een functie hebben. Niet of te langzaam wijzigende beslissingspremissen (zoals zelfbeschrijving, cognitieve routines) belemmeren de verbetering van de controlepraktijk.
Ook heb ik laten zien dat de systeemtheorie in staat stelt tot beschrijving van de rol van de coderende maatschappelijke subsystemen en van als tweede orde waarnemers optredende sociale systemen (AFM of brancheorganisaties) binnen zo’n subsysteem. Externe beïnvloeding door tweede orde waarnemers is maar in geringe mate mogelijk.

Waar een klant problemen krijgt en een controlecontract met een accountancykantoor beëindigt, een accountancybedrijf bij toenemend verlies van klanten omvalt of (door verlies van de controlevergunning gedwongen) fuseert, een goedgekeurde jaarrekening achteraf wordt ‘afgekeurd’ in juridische conflicten, is die aansluiting blijkbaar wel onderbroken. Maar zo lang hoeven de sociale systemen daar niet op te wachten. Ze kunnen beslissen hun beslissingspremissen te wijzigen. Dan vervullen die ondermaatse praktijken geen functie meer. Zo gaat het bij alle in deze casus betrokken sociale systemen, ook bij toezichthouders en brancheorganisaties.
‘Alles zou anders kunnen zijn – en bijna niets kan ik veranderen’.

Bijlage

15 Alles zou anders kunnen zijn pdf